ECLI:NL:RBDHA:2019:8579
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een dwangverzoek tot instemming met een schuldregeling in het kader van de Faillissementswet
Op 20 augustus 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker een dwangverzoek indiende om de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Den Haag te dwingen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling. Dit verzoek werd ingediend in het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling, waarbij verzoeker op 15 juli 2019 een verzoek tot toepassing indiende, samen met een voorstel voor een schuldregeling op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. Tijdens de zitting op 6 augustus 2019 waren zowel verzoeker als vertegenwoordigers van de verweerster aanwezig.
De rechtbank constateerde dat verzoeker een totale schuld had van € 43.569,80 aan negen schuldeisers, waarvan de vordering van de gemeente Den Haag € 9.226,73 bedroeg, wat 21,18% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt. De aangeboden schuldregeling was door de andere schuldeisers aanvaard, maar door de gemeente geweigerd, omdat het ging om een recidive fraudevordering. De rechtbank oordeelde dat het iedere schuldeiser vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt betaald en dat een schuldeiser alleen onder bijzondere omstandigheden gedwongen kan worden om in te stemmen met een schuldregeling.
De rechtbank weegt de belangen van de schuldeiser en de verzoeker tegen elkaar af en concludeert dat de weigering van de gemeente om in te stemmen met de schuldregeling gerechtvaardigd is, gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank wijst het verzoek tot het bevelen van instemming met de schuldregeling af, maar verzoeker kan zijn verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling handhaven. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van artikel 287a van de Faillissementswet en de rol van schuldeisers in het proces van schuldregelingen.