ECLI:NL:RBDHA:2019:8579

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 augustus 2019
Publicatiedatum
21 augustus 2019
Zaaknummer
FT RK 19/1008
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een dwangverzoek tot instemming met een schuldregeling in het kader van de Faillissementswet

Op 20 augustus 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker een dwangverzoek indiende om de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Den Haag te dwingen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling. Dit verzoek werd ingediend in het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling, waarbij verzoeker op 15 juli 2019 een verzoek tot toepassing indiende, samen met een voorstel voor een schuldregeling op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. Tijdens de zitting op 6 augustus 2019 waren zowel verzoeker als vertegenwoordigers van de verweerster aanwezig.

De rechtbank constateerde dat verzoeker een totale schuld had van € 43.569,80 aan negen schuldeisers, waarvan de vordering van de gemeente Den Haag € 9.226,73 bedroeg, wat 21,18% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt. De aangeboden schuldregeling was door de andere schuldeisers aanvaard, maar door de gemeente geweigerd, omdat het ging om een recidive fraudevordering. De rechtbank oordeelde dat het iedere schuldeiser vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt betaald en dat een schuldeiser alleen onder bijzondere omstandigheden gedwongen kan worden om in te stemmen met een schuldregeling.

De rechtbank weegt de belangen van de schuldeiser en de verzoeker tegen elkaar af en concludeert dat de weigering van de gemeente om in te stemmen met de schuldregeling gerechtvaardigd is, gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank wijst het verzoek tot het bevelen van instemming met de schuldregeling af, maar verzoeker kan zijn verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling handhaven. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van artikel 287a van de Faillissementswet en de rol van schuldeisers in het proces van schuldregelingen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummer: C/09/577048 / FT RK 19/1008
vonnis van 20 augustus 2019
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode en woonplaats],
verzoeker,
tegen
Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid gemeente Den Haag, afdeling Invordering,
gevestigd te Den Haag,
verweerster.

1.De procedure

1.1
Op 15 juli 2019 is door verzoeker tegelijk met het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling een verzoek ingediend tot het bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a van de Faillissementswet (Fw).
1.2
Ter terechtzitting van 6 augustus 2019 zijn verzoeker, vergezeld van [X], schuldhulpverlener, en [Y] namens verweerster verschenen en gehoord.
1.3
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2.1
Volgens de overgelegde schuldenlijst heeft verzoeker een totale schuld van € 43.569,80 aan negen schuldeisers.
2.2
De vordering van verweerster op verzoeker bedraagt € 9.226,73. Dit is 21,18% van de totale schuldenlast.
2.3
Namens verzoeker is bij brief van 11 januari 2019 een schuldregeling aangeboden, in de vorm van een prognoseakkoord. Dit voorstel houdt in dat aan preferente en concurrente schuldeisers een uitkering wordt gedaan van respectievelijk 20,16% en 10,08%, te reserveren in een periode van 36 maanden, tegen finale kwijting van het restant van hun vorderingen.
2.4
De aangeboden schuldregeling is door verweerster geweigerd en door de andere schuldeisers aanvaard.

3.Standpunt van de partijen

3.1
De verzoeker stelt dat verweerster in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot een weigering van de medewerking aan de schuldregeling die hij heeft aangeboden, nu de andere schuldeisers wel hebben ingestemd met de aangeboden schuldregeling.
3.2
Verweerster heeft aan haar weigering, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. De vordering van verweerster betreft een recidive fraudevordering. Daarnaast vertegenwoordigt de vordering van verweerster een aanzienlijk percentage van de totale schuldenlast van verzoeker.

4.De beoordeling

4.1
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt betaald. Een schuldeiser kan alleen onder bijzondere omstandigheden gedwongen worden om in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. Deze schuldregeling leidt er toe dat de schuldeisers afstand moeten doen van een deel van hun vordering. Een verzoek om weigerende schuldeisers te bevelen toch met de aangeboden schuldregeling in te stemmen, zal alleen dan worden toegewezen als deze schuldeisers in redelijkheid de schuldregeling niet hebben kunnen weigeren. Hierbij wordt in aanmerking genomen enerzijds het belang van verweerster bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en anderzijds de belangen van verzoeker of van de schuldeisers die met de schuldregeling hebben ingestemd. Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank het volgende.
4.2
Er is één schuldeiser, de gemeente Den Haag, die weigert medewerking te verlenen aan de buitengerechtelijke schuldregeling. De vordering van deze schuldeiser stamt uit 2015 en vertegenwoordigt circa 21% van de totale schuldenlast. Het gaat hierbij om een fraudevordering. Ook in 2014 was reeds een dergelijke vordering ontstaan. Beide keren ging het om het niet opgeven van inkomsten terwijl verzoeker een Participatiewetuitkering ontving en beide keren werkte verzoeker bij dezelfde onderneming. Verzoeker had zich er van bewust moeten zijn dat zijn handelen in 2015 wederom tot een fraudevordering zou leiden en hij heeft klaarblijkelijk dit risico voor lief genomen. Naar het oordeel van de rechtbank leidt dit handelen van verzoeker ertoe dat aan de weigering van deze schuldeiser extra gewicht moet worden toegekend.
4.3
Volgens verzoeker zal het aangeboden buitengerechtelijk akkoord voor de schuldeisers – vergeleken met de wettelijke schuldsaneringsregeling – tot een gunstiger resultaat leiden in verband met de kosten die samenhangen met de wettelijke schuldsaneringsregeling. Dit zal in het algemeen zo zijn, doch verzoeker heeft onvoldoende duidelijk gemaakt in hoeverre dit thans het geval is. Daarbij heeft te gelden dat de vordering van de weigerachtige schuldeiser een preferente vordering is die een aanzienlijk deel van de totale schuldenlast van verzoeker vertegenwoordigt.
4.4
Ook hetgeen verder door verzoeker is aangevoerd maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de weigerachtige schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen. De (primair) verzochte dwangregeling zal derhalve worden afgewezen.
4.5
De verzoeker heeft ter terechtzitting laten weten het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling te handhaven, als het verzoek tot het bevelen in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling wordt afgewezen. In het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal afzonderlijk vonnis worden gewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot het bevelen in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a Fw.
Gewezen door mr. R. Cats, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 augustus 2019 in tegenwoordigheid van mr. A.S. Snel, griffier.
Tegen deze uitspraak kan de schuldenaar gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak in hoger beroep komen, in te stellen door een verzoekschrift, uitsluitend via een advocaat in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag. Dit is slechts mogelijk indien de schuldenaar ook op dezelfde wijze hoger beroep instelt tegen de uitspraak tot afwijzing van het daarmee samenhangende verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling (art. 292 lid 3 Fw).