ECLI:NL:RBDHA:2019:8580

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 augustus 2019
Publicatiedatum
21 augustus 2019
Zaaknummer
FT RK 19/1009
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling op basis van artikel 288 Faillissementswet

Op 20 augustus 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, ingediend door een verzoeker die op 15 juli 2019 een verzoekschrift had ingediend. De rechtbank heeft de verzoeker, vergezeld van zijn schuldhulpverlener, gehoord. De beoordeling van het verzoek is gebaseerd op artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet, dat vereist dat de verzoeker te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker een fraudevordering heeft van de gemeente Den Haag, die in 2015 is ontstaan en een bedrag van € 8.876,68 betreft. Dit bedrag is het resultaat van terugvordering en boete wegens het niet opgeven van inkomsten terwijl de verzoeker een Participatiewetuitkering ontving. De rechtbank concludeert dat de verzoeker zich bewust had moeten zijn van het risico van het ontstaan van deze schuld en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te goeder trouw is geweest.

Daarnaast heeft de rechtbank het beroep op de hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 Fw verworpen. Er zijn geen omstandigheden aangetoond die bepalend zijn geweest voor het ontstaan van de schulden. Hoewel de verzoeker heeft aangegeven dat zijn schulden mede te maken hebben met onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal, is niet gebleken dat hij hierin enige verbetering heeft laten zien. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling moet worden afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummer: C/09/577049 / FT RK 19/1009
uitspraakdatum: 20 augustus 2019
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode en woonplaats],
verzoeker,
heeft op 15 juli 2019 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Het verzoekschrift is op 20 augustus 2019 behandeld. Verzoeker, vergezeld van [X], schuldhulpverlener, is gehoord.
Ingevolge artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet (Fw) wordt het verzoek slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de verzoeker ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. Deze goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan de verzoeker dient te voldoen.
Bij de beoordeling daarvan kan de rechtbank rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker een verwijt gemaakt kan worden dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van de verzoeker wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers te frustreren en dergelijke.
Een van de schulden is een fraudevordering van de gemeente Den Haag. Die vordering is in 2015 ontstaan en bedraagt € 8.876,68 (terugvordering € 5.546,68 en boete € 3.330,-). Ook in 2014 was reeds een dergelijke vordering ontstaan. Beide keren ging het om het niet opgeven van inkomsten terwijl verzoeker een Participatiewetuitkering ontving en beide keren werkte verzoeker bij dezelfde onderneming. Verzoeker had zich er van bewust moeten zijn dat zijn handelen in 2015 wederom tot een fraudevordering zou leiden en hij heeft klaarblijkelijk dit risico voor lief genomen. Deze schuld is ontstaan binnen vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoek is ingediend. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat niet aannemelijk is geworden dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan van de hier bedoelde schuld aan de gemeente Den Haag te goeder trouw is geweest.
De rechtbank verwerpt het beroep op de hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 Fw. Niet is gebleken van onder controle gekregen omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan van de schulden. Het gaat hier immers om gedragsaspecten en niet duidelijk is gemaakt op welke wijze die aspecten zijn veranderd. Wel is ter terechtzitting naar voren gebracht dat het ontstaan van de schulden mede te maken heeft met de onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal, doch niet is gebleken dat hierin verbetering is gebracht. Verzoeker verblijft naar eigen zeggen 21 jaar in Nederland en hem is door de schuldhulpverlening geadviseerd een Nederlandse taalcursus te gaan volgen, doch ter terechtzitting is gebleken dat hij dit advies niet heeft opgevolgd.
Het vorenstaand maakt dat het verzoek zal worden afgewezen.

BESLISSING

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling van:
[verzoeker]
geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats], Turkije,
wonende te [adres]
[postcode en woonplaats].
Gewezen door mr. R. Cats, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 augustus 2019 in tegenwoordigheid van mr. A.S. Snel, griffier.
De verzoeker heeft gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak het recht van hoger beroep. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag dat van deze zaak kennis moet nemen.