1.3Op 14 september 2015 heeft eiser zijn derde asielaanvraag ingediend. Ter onderbouwing van zijn identiteit heeft hij een vrijstelling militaire dienst, een werkvergunning en een verzekeringsbewijs overgelegd. Daarnaast heeft eiser een doopakte overgelegd. Bij besluit van 27 december 2016 is deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank Den Haag heeft op 24 januari 2017 geoordeeld dat verweerder de door eiser overgelegde documenten met betrekking tot zijn identiteit terecht niet als nieuw element of bevinding heeft aangemerkt. De rechtbank is tevens van oordeel dat verweerder de door eiser gestelde vrees in verband met zijn betrokkenheid bij de Stichting “Steun Mensenrechten, Stop Maatschappelijk geweld in Iran” welke verwant is aan de Mujahedin-e Khalq Organisation MEK/MKO (People's Mujahedin Organzation of Iran) terecht niet als nieuw element of bevinding heeft aangemerkt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij thans wel, anders dan ten tijde van het besluit van 25 november 2013, in de negatieve
belangstelling van de Iraanse autoriteiten staat. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het bovenstaande eveneens dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. De rechtbank ziet daarom geen grond voor het oordeel dat sprake is van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden, zoals bedoeld in het arrest Bahaddar, die verweerder ertoe te verplichten eiser toch een verblijfsvergunning te verlenen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is op 24 februari 2017 door de Afdeling bevestigd en het besluit is onherroepelijk geworden.
2. Op 11 april 2019 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij deze aanvraag heeft eiser een identiteitskaart met vertaling overgelegd. Daarnaast, om aan te tonen dat eiser actief is voor het Iraanse verzet, heeft eiser foto’s van demonstraties waaraan hij mee heeft gedaan en verklaringen van “Stichting Samen sterk voor de Verdediging van Mensenrechten en Vluchtelingen” en “Stichting Steun Mensenrechten, Stop Maatschappelijk Geweld” overgelegd.
Deze aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit. Verweerder heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Hij heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
3. Eiser voert primair in beroep aan dat er nova zijn aangevoerd in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Subsidiair voert hij aan dat hij geen nova in de zin van artikel 4:6 Awb hoeft aan te voeren, gezien de Bahaddar-exceptie. Dit onderbouwt eiser met verwijzingen naar jurisprudentie.
Eiser heeft in de huidige asielprocedure een originele identiteitskaart overgelegd. De identiteitskaart heeft hij niet eerder in bezit gehad. Het is een tweede identiteitskaart die zich in een (lokale) administratie bevond in Iran, de eerste werd ingenomen door de overheid, zoals eiser al heeft uitgelegd in de eerdere asielprocedure. De tweede identiteitskaart werd met hulp van omkoping verkregen na de laatste asielprocedure. Verweerder stelt ten onrechte dat de identiteitskaart, ondanks dat de kaart op authenticiteit is onderzocht en echt is bevonden, niets zegt over de juistheid van de gegevens die op het document staan vermeld. Eiser stelt dat aan de hand van de overgelegde documenten, ook de eerdere overgelegde werkvergunning en verzekeringsbewijs, de identiteit van hem nu vaststaat.
Ondertussen staat het vast dat eiser in Nederland actief is voor een aan de Mujahedin verwante stichting. Eiser is thans nog actief in het Iraans verzet en dit is bekend bij de Iraanse overheid. Hierdoor behoort eiser tot een risicogroep. De in het arrest Bahaddar bedoelde “bijzondere feiten en omstandigheden” kunnen ook worden gebaseerd op de algemene situatie in een land van herkomst en de positie van bepaalde groepen in dat land van herkomst. Eiser loopt hierdoor een reëel risico op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM als hij terugkeert naar Iran.
Eiser heeft tevens in beroep verklaringen overgelegd van “Stuurgroep Internationale Kerkdienst [X]” en van “[Y] Worshipers of Christ Church”. De rechtbank heeft kennis genomen van de verklaringen, maar nu er geen beroepsgronden zijn ingediend die zien op de gestelde bekering van eiser zal de rechtbank deze verklaringen verder niet bespreken.
4. De rechtbank overweegt als volgt.