ECLI:NL:RBDHA:2019:8594

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 augustus 2019
Publicatiedatum
21 augustus 2019
Zaaknummer
NL19.17487
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. de Zeben - de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië voor behandeling van asielverzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 augustus 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse man, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft op 23 april 2019 asiel aangevraagd, maar uit Eurodac blijkt dat hij eerder in Italië en Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend.

Tijdens de zitting op 8 augustus 2019 is eiser niet verschenen, maar zijn gemachtigden waren aanwezig. Eiser betoogt dat de Italiaanse autoriteiten hun verdragsverplichtingen niet nakomen en dat hij als kwetsbaar persoon extra bescherming nodig heeft, gezien zijn medische en psychiatrische zorgbehoeften. De rechtbank overweegt dat de Dublinverordening bepaalt dat een aanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is.

De rechtbank stelt vast dat de Italiaanse autoriteiten in staat zijn om aan de zorgbehoeften van eiser te voldoen en dat er geen recente medische documenten zijn overgelegd die zijn kwetsbaarheid onderbouwen. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om af te wijken van de Dublinverordening en dat de overdracht aan Italië kan plaatsvinden. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.17487

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 augustus 2019 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. A. van der Toorn),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Jonkman).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.17488, plaatsgevonden op 8 augustus 2019. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Nigeriaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1993.
Eiser heeft op 23 april 2019 een asielaanvraag ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 20 maart 2016 in Italië en op 16 november 2018 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Deze verordening is de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening). In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Dublinverordening. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser voert in beroep aan dat hij van mening is dat de Italiaanse autoriteiten haar verdragsverplichtingen niet nakomen. Verweerder ziet ten onrechte geen aanleiding om aan de hand van de stukken waarop eiser zich beroept, waaronder het AIDA rapport van 16 april 2019 en het rapport van SHF van 8 mei 2019, de inhoudelijk behandeling aan zich te trekken. Eiser beroept zich tevens op de brief van VVN van 26 maart 2019.
Eiser is daarnaast een kwetsbaar persoon als bedoeld in het arrest Tarakhel. Hij heeft namelijk medische zorg en een psychiatrische behandeling nodig en die zorg is hem eerder in Italië onthouden en bij terugkeer zal hij er wederom geen aanspraak op kunnen maken.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
De rechtbank overweegt dat de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn ook gelden ten aanzien van de asielprocedure in Italië. Voor zover eiser zich erop beroept dat Italië in strijd handelt met deze richtlijnen en de waarborgen die hieruit voortvloeien, wordt overwogen dat hierin geen aanleiding wordt gezien om af te zien van een overdracht aan Italië, nu als uitgangspunt heeft te gelden dat hieromtrent behoort te worden geklaagd bij de desbetreffende autoriteiten (zie: EHRM 2 december 2008 inzake K.R.S. versus het Verenigd Koninkrijk (ECLI:NL:XX:2008:BG9802, JV 2009/41). Niet is gebleken dat voor eiser die mogelijkheid niet bestaat.
4.2
Voorts stelt de rechtbank vast dat uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat verweerder bij Italië terecht uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling heeft dit oordeel recent herhaald in de uitspraken van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1861) en 27 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2042). De door eiser ingebrachte documenten geven geen grond om anders te oordelen dan de Afdeling heeft gedaan. Deze documenten geven namelijk geen ander beeld van de situatie in Italië dan de situatie die reeds is beoordeeld door de Afdeling.
4.3
Eiser beroept zich op het Tarakhel arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 4 november 2014. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. In dit arrest is geoordeeld dat alle asielzoekers kwetsbaar zijn, maar dat slechts ten aanzien van asielzoekers die bijzonder kwetsbaar zijn aanleiding kan bestaan om aanvullende garanties te vragen aan de ontvangende lidstaat. Verweerder stelt niet ten onrechte dat, nu eiser geen recent gedateerde medische documenten heeft overgelegd, er geen aanwijzingen zijn waaruit blijkt dat Nederland het meest aangewezen land is om eiser te behandelen. Voorts overweegt verweerder niet ten onrechte dat Italië dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden heeft als Nederland en daarom in staat moet worden geacht eventuele medische problemen goed te kunnen behandelen. De rechtbank is van oordeel dat uit de enkele stelling van eiser dat hij medische zorg en psychiatrische behandeling nodig heeft niet is gebleken van bijzondere kwetsbaarheid zoals bedoeld in het Tarakhel arrest.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening en terecht heeft gesteld dat er geen belemmeringen zijn gebleken voor de feitelijke overdracht van eiser aan de autoriteiten van Italië.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Zeben - de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Maas, griffier, op 13 augustus 2019.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.