ECLI:NL:RBDHA:2019:8596
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G. de Zeben - de Vries
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag Georgische eiser op medische gronden
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 augustus 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Georgische eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De eiser, geboren in 1986, had eerder asiel aangevraagd in verschillende Europese landen, maar zonder succes. In zijn nieuwe aanvraag voerde hij aan dat hij lijdt aan Hepatitis B en C, en dat hij medische behandeling nodig heeft die in Georgië niet beschikbaar zou zijn.
Tijdens de zitting op 8 augustus 2019 was de eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigden waren wel aanwezig. De rechtbank overwoog dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn medische klachten en dat zijn verklaringen over de redenen van zijn vertrek uit Georgië niet waren onderbouwd met documenten. De rechtbank stelde vast dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij uitzetting naar Georgië een reëel risico zou lopen op schending van artikel 3 van het EVRM, dat bescherming biedt tegen onmenselijke of vernederende behandeling.
De rechtbank concludeerde dat Georgië als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt en dat de aanvraag van de eiser terecht was afgewezen. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd melding gemaakt van de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.