ECLI:NL:RBDHA:2019:8628

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2019
Publicatiedatum
22 augustus 2019
Zaaknummer
AWB 18/8264
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag machtigingen tot voorlopig verblijf in het kader van nareis

In deze zaak hebben eisers, bestaande uit een echtpaar en hun drie kinderen, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin hun aanvraag voor machtigingen tot voorlopig verblijf in het kader van nareis werd afgewezen. De rechtbank heeft op 2 augustus 2019 de behandeling van het beroep gehouden, waarbij eisers werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde, mr. H. Youssef. De staatssecretaris was niet aanwezig. De eisers stelden dat zij documenten hadden die hun identiteit en familierechtelijke relatie konden aantonen, maar dat deze documenten niet door Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) aan de staatssecretaris waren overgelegd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had vastgesteld dat er geen substantieel indicatief bewijs van de identiteit van eisers was overgelegd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en gaf de staatssecretaris de opdracht om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eisers, die op € 1.024,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 6 augustus 2019.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/8264

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser 1,
[naam2], eiseres 1,
[naam3], eiseres 2,
[naam4], eiser 2,
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. H. Youssef),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 8 oktober 2018 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2019. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens waren aanwezig [naam5] (referente) en M. Aleid (tolk). Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

Eisers en referente hebben de Syrische nationaliteit. Eiser 1 is geboren op [geboortedatum], eiseres 1 op [geboortedstum2], eiseres 2 [geboortedatum3] en eiser 2 op [geboortedatum4]. Op 12 juli 2017 heeft referente een verblijfsvergunning asiel gekregen. Op 26 juli 2017 heeft zij een aanvraag ingediend tot verlening van machtigingen tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor haar echtgenoot (eiser 1) en kinderen (eiseres 1, eiseres 2 en eiser 2). Bij besluit van 31 januari 2018 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Eisers hebben daartegen bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard en de afwijzing gehandhaafd, omdat eisers hun identiteit niet hebben aangetoond. Eisers hebben geen (kopieën van) officiële identificerende documenten overgelegd. Referente heeft tijdens haar asielprocedure verklaard dat haar echtgenoot zowel een paspoort als een identiteitskaart heeft. Dit komt niet overeen met de verklaring van eiser 1 dat hij geen identificerende documenten heeft. Eisers hebben geen goede verklaring gegeven voor het ontbreken van identificerende documenten. Uit het algemeen ambtsbericht Syrië van 9 oktober 2017 [1] blijkt dat er in Syrië een algemene identificatieplicht geldt en dat alle Syriërs vanaf veertien jaar de identiteitskaart altijd bij zich moeten dragen. Daarom acht verweerder niet aannemelijk dat eisers hun identiteit niet kunnen aantonen met een identiteitskaart en neemt verweerder geen bewijsnood aan. Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eisers ook geen substantieel indicatief bewijs van hun identiteit hebben overgelegd. Omdat de identiteit van eisers niet is aangetoond, heeft verweerder geen nader onderzoek gedaan naar de gezinsband tussen eisers en referente.
3. Eisers hebben aangevoerd dat zij wel degelijk documenten hebben die hun identiteit en familierechtelijke relatie aantonen. Referente heeft deze originele documenten afgegeven aan Vluchtelingenwerk Nederland (VWN), maar gebleken is dat VWN ze nooit aan verweerder heeft gestuurd. In bezwaar zijn de stukken in kopie overgelegd en deze zijn ten onrechte niet meegenomen in de besluitvorming. Verweerder had eisers nog een kans moeten geven om de originele documenten te overleggen en een hoorzitting moeten organiseren.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Bij brief van 14 augustus 2017 heeft referente kopieën en vertalingen van de volgende documenten overgelegd:
- aktes van geboorte, doop en ongehuwd zijn van alle drie de kinderen;
- geboorteaktes van alle drie de kinderen;
- huwelijksakte;
- uittreksel uit het register voor Arabische Syrische Burgers;
- uittreksel uit de Burgerlijke Persoonsregistratie van eiser 1;
- gezinsboekje.
5. Zowel in bezwaar als in beroep stelt eiser 1 dat hij ook een kopie van zijn (verlopen) paspoort heeft overgelegd, maar de rechtbank heeft deze niet aangetroffen in het dossier. Verweerder heeft dan ook terecht vastgesteld dat eisers geen (kopieën van) officiële identificerende documenten hebben overgelegd. In geschil is of de overgelegde documenten substantieel indicatief bewijs van de identiteit van eisers vormen.
6. In het bezwaarschrift is namens eisers toegelicht dat alleen de kopieën van de hiervoor genoemde documenten zijn overgelegd en dat de originele documenten beschikbaar zijn, maar door een fout van VWN niet zijn overgelegd. Ter zitting heeft de gemachtigde aangegeven dat zij de originele documenten inmiddels weer in haar bezit heeft. In het bestreden besluit benoemt verweerder deze documenten niet, maar stelt zich op het standpunt dat er geen indicatieve bewijsstukken ten aanzien van de identiteit van eisers zijn overgelegd. In het verweerschrift is nog opgemerkt dat er alleen documenten zijn overgelegd die zien op de familierechtelijke relatie en niet op de identiteit van eisers. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet zonder nadere motivering – die ontbreekt – op dit standpunt heeft kunnen stellen. De (kopieën van) documenten die eisers hebben overgelegd, bevatten immers (ook) informatie over hun identiteit. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers er bovendien terecht op gewezen dat het uittreksel uit de Burgerlijke Persoonsregistratie een identificerend document is. Op p. 12 van het ambtsbericht staat immers vermeld dat deze uittreksels als identiteitsbewijs worden gebruikt in geval van verlies van de identiteitskaart. Verweerder heeft ten onrechte niet beoordeeld of de overgelegde documenten substantieel indicatief bewijs van de identiteit van eisers vormen. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Verweerder dient een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.024,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt binnen zes weken na verzending van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- (honderdzeventig euro) aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers van € 1.024,- (duizendvierentwintig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.De rechtbank begrijpt: het Thematisch ambtsbericht documenten in Syrië van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 9 oktober 2017, hierna te noemen: ambtsbericht.