ECLI:NL:RBDHA:2019:8649

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2019
Publicatiedatum
22 augustus 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 6785
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visum kort verblijf wegens onvoldoende economische en sociale binding met Afghanistan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Afghaanse vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf om haar broer in Nederland te bezoeken, maar deze aanvraag werd op 5 maart 2018 afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond, wat leidde tot het indienen van beroep door eiseres. Tijdens de zitting op 4 juni 2019 heeft eiseres haar standpunten toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat zij niet gehoord was in bezwaar en dat haar broer en zijn echtgenote garant konden staan voor haar verblijf.

De rechtbank overwoog dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd van haar economische en sociale binding met Afghanistan. De staatssecretaris had terecht gesteld dat eiseres niet had aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken en dat er redelijke twijfel bestond over haar voornemen om Nederland tijdig te verlaten. De rechtbank benadrukte dat het aan eiseres was om aannemelijk te maken dat zij voldoende binding had met haar land van herkomst, wat zij niet kon doen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat eiseres geen zodanige binding had dat een tijdige terugkeer gewaarborgd was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en stelde vast dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er kon geen hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/6785

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2019 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: J. Hami),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Houben).

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een visum kort verblijf voor familiebezoek bij [referent] (referent) afgewezen.
Bij besluit van 14 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2019.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1955 en heeft de Afghaanse nationaliteit. Zij heeft op 23 februari 2018 de onderhavige aanvraag ingediend om haar broer (referent) voor de duur van 60 dagen in Nederland te bezoeken.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken en dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen om het grondgebied van de Europese Unie (EU) vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum te verlaten. Daarbij heeft verweerder van belang geacht dat niet kan worden aangenomen dat eiseres een zodanige sociale en economische binding met haar land van herkomst heeft dat tijdige terugkeer naar dat land redelijkerwijs gewaarborgd is te achten.
3. Ingevolge artikel 32 van de Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode), voor zover van belang, wordt een visum geweigerd:
a. a) indien de aanvrager:
iii. niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor zijn terugreis naar het land van herkomst of verblijf, of voor doorreis naar een derde land waar hij met zekerheid zal worden toegelaten, of in de mogelijkheid te verkeren deze middelen legaal te verkrijgen;
of
b) indien er redelijke twijfel bestaat over de echtheid van de door de aanvrager overgelegde bewijsstukken of over de geloofwaardigheid van de inhoud ervan, de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aanvrager of zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
4. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiseres voert ten eerste aan dat zij ten onrechte niet gehoord is in bezwaar. Ten tweede stelt zij zich op het standpunt dat referent en zijn echtgenote tezamen voor haar garant kunnen staan. Nu eiseres maar tijdelijk in Nederland zal verblijven, zijn de strenge inkomensvereisten die verweerder in dit opzicht hanteert onnodig belastend. De kosten die eiseres in Nederland zal maken, zullen immers laag zijn, omdat zij bij referent en zijn gezin in huis zal verblijven. Tot slot voert eiseres aan dat zij voldoende sociale en economische binding met Afghanistan heeft. Ter onderbouwing overlegt eiseres nog een kopie van een stortingsbewijs van 4.000 USD op haar bankrekening en een intentieverklaring van de werkgever van referent.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Omtrent de ontvankelijkheid van het beroep overweegt de rechtbank als volgt. Volgens artikel 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bij verzending per post een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Uit de sticker op de envelop waarin het beroepschrift naar het Centraal Inschrijfbureau Vreemdelingenzaken (CIV) is verstuurd, blijkt dat het beroepschrift op 10 september 2018 per aangetekende brief is verzonden. De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, heeft het beroepschrift op 12 september 2018 ontvangen. Dit is weliswaar na afloop van de termijn voor het indienen van het beroepschrift maar niet later dan een week na afloop van de termijn. Nu het beroepschrift binnen de beroepstermijn aan de postdienst is aangeboden, verklaart de rechtbank het beroep van eiseres ontvankelijk.
7. De rechtbank overweegt omtrent de beroepsgronden als volgt.
7.1.
Bij de beoordeling of er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum, komt verweerder een ruime beoordelingsruimte toe, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 19 december 2013 (ECLI:EU:C:2013:862). Bij die beoordeling laat verweerder zich mede leiden door de intensiteit van de sociale en de economische binding van een vreemdeling met zijn land van herkomst. Al naar gelang de sociale en/of economische binding geringer of juist sterker is, zal ook de twijfel over het voornemen van de vreemdeling tijdig terug te keren toe- of afnemen. De rechter kan dit oordeel van verweerder slechts terughoudend toetsen.
7.2.
Het is dan ook aan eiseres om aannemelijk te maken dat de sociale en/of economische binding met Afghanistan zodanig is dat op grond daarvan kan worden aangenomen dat tijdige terugkeer gewaarborgd is.
7.3.
Wat betreft de sociale binding met Afghanistan heeft verweerder overwogen dat eiseres getrouwd is en twee meerderjarige kinderen in Afghanistan heeft wonen. Eiseres woont samen met haar echtgenoot, zoon, schoondochter en kleinkind. Hoewel eiseres stelt dat haar echtgenoot ziek is en dat zij voor hem zorgt, heeft zij ter onderbouwing daarvan geen stukken overgelegd. Niet is derhalve gebleken dat de echtgenoot van eiseres hulpbehoevend is en dat eiseres de daadwerkelijke zorg voor hem draagt. Verder heeft eiseres niet gesteld dat zij de zorg draagt voor andere familieleden. Van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen die eiseres zouden dwingen tijdig naar Afghanistan terug te keren, is ook niet gebleken. Dat eiseres op haar leeftijd haar eigen vertrouwde leven verkiest boven een onzeker bestaan in Nederland en dat zij geen enkele reden heeft om asiel aan te vragen nu het gebied waar zij in Afghanistan woont veilig is, maakt op zichzelf beschouwd nog niet dat eiseres voldoende sociale binding met haar land van herkomst heeft. Daarbij komt, zoals verweerder ter zitting naar voren heeft gebracht, dat eiseres verschillende familieleden in Europa heeft wonen, wat afbreuk doet aan haar sociale binding met Afghanistan.
Wat betreft de economische binding met Afghanistan heeft eiseres aangegeven werk noch inkomsten te hebben en volledig te worden onderhouden door haar kinderen. Niet is gebleken dat eiseres zelfstandig de beschikking heeft over geld. Daargelaten dat het in beroep overgelegde stortingsbewijs te laat is overgelegd, heeft verweerder in het verweerschrift terecht overwogen dat een enkele storting van een geldbedrag op een bankrekening nog niet maakt dat eiseres over een regelmatig en substantieel inkomen beschikt noch dat zij vrijelijk over het gestorte bedrag kan beschikken. Wat betreft de omstandigheid dat eiseres in de toekomst pensioen zal ontvangen, heeft verweerder overwogen dat voor het ontvangen van een pensioen niet is vereist dat eiseres fysiek in Afghanistan aanwezig is, zodat ook dit niet maakt dat eiseres een zodanige economische binding met Afghanistan heeft dat een tijdige terugkeer gewaarborgd is.
Gelet op het voorgaande, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiseres geen zodanige sociale en economische binding met Afghanistan aannemelijk heeft gemaakt dat tijdige terugkeer redelijkerwijs gewaarborgd is te achten.
7.4.
Gelet op de imperatieve en cumulatieve weigeringsgronden van artikel 32 van de Visumcode, kan de hiervoor besproken weigeringsgrond de afwijzing van het visum zelfstandig dragen. De beroepsgrond die gericht is tegen de afwijzingsgrond dat eiseres niet over voldoende middelen van bestaan beschikt, behoeft derhalve geen nadere bespreking.
8. De beroepsgrond dat verweerder er ten onrechte van heeft afgezien eiseres in bezwaar te horen, faalt eveneens. Uitgangspunt is dat er een hoorplicht bestaat, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Awb zich voordoet. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld in samenhang met hetgeen in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van het primaire besluit. De rechtbank is, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift bezien in samenhang met hetgeen eiseres heeft aangevoerd, van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat daarom van het horen van eiseres kon worden afgezien.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken
op 8 juli 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.