ECLI:NL:RBDHA:2019:8649
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visum kort verblijf wegens onvoldoende economische en sociale binding met Afghanistan
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Afghaanse vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf om haar broer in Nederland te bezoeken, maar deze aanvraag werd op 5 maart 2018 afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond, wat leidde tot het indienen van beroep door eiseres. Tijdens de zitting op 4 juni 2019 heeft eiseres haar standpunten toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat zij niet gehoord was in bezwaar en dat haar broer en zijn echtgenote garant konden staan voor haar verblijf.
De rechtbank overwoog dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd van haar economische en sociale binding met Afghanistan. De staatssecretaris had terecht gesteld dat eiseres niet had aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken en dat er redelijke twijfel bestond over haar voornemen om Nederland tijdig te verlaten. De rechtbank benadrukte dat het aan eiseres was om aannemelijk te maken dat zij voldoende binding had met haar land van herkomst, wat zij niet kon doen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat eiseres geen zodanige binding had dat een tijdige terugkeer gewaarborgd was.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en stelde vast dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er kon geen hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld.