ECLI:NL:RBDHA:2019:8673
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en verantwoordelijkheidscriteria onder de Dublinverordening met betrekking tot Roemenië
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 april 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Iraakse nationaliteit hebbende man, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Roemenië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat zijn eerdere asielaanvraag in Roemenië niet zorgvuldig is behandeld en dat hij bij zijn partner in Nederland wil verblijven. Tijdens de zitting op 23 april 2019 is eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door een gemachtigde.
De rechtbank overweegt dat de Dublinverordening bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling wordt genomen indien een andere lidstaat verantwoordelijk is. Eiser heeft zijn asielverzoek in Roemenië ingediend en is daarna naar Nederland gekomen, zonder zijn Roemeense aanvraag in te trekken. De rechtbank concludeert dat eiser zich niet kan beroepen op artikel 9 van de Dublinverordening, omdat hij niet valt onder de uitzonderingen die in deze verordening zijn opgenomen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat Roemenië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
Eiser heeft verder aangevoerd dat hij in Roemenië een reëel risico loopt op ernstige schade en dat de opvangomstandigheden daar slecht zijn. De rechtbank stelt echter vast dat eiser niet heeft aangetoond dat Roemenië zijn asielaanvraag onzorgvuldig heeft behandeld. De rechtbank wijst erop dat eiser in Roemenië een asielprocedure heeft doorlopen en rechtsmiddelen heeft aangewend. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de aanvraag van eiser niet in behandeling te nemen, en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gedaan en bekendgemaakt, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.