ECLI:NL:RBDHA:2019:8722

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2019
Publicatiedatum
23 augustus 2019
Zaaknummer
AWB 19/3096
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 14 augustus 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die in Paramaribo, Suriname woont, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning in Nederland, gedaan door zijn partner. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk omdat het te laat zou zijn ingediend. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend, maar de rechtbank heeft besloten om geen zitting te houden, omdat eiser niet heeft aangegeven gehoord te willen worden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaar van eiser op 27 februari 2019 is ontvangen, twee dagen na de termijn van vier weken. De relevante wetgeving stelt dat een bezwaar tijdig is als het binnen een week na afloop van de termijn is ontvangen en vóór het einde van de termijn op de post is gedaan. De rechtbank heeft geen bewijs gevonden dat het bezwaar niet op tijd op de post is gedaan, en concludeert dat de staatssecretaris een fout heeft gemaakt door het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot het terugbetalen van het griffierecht van € 174,- aan eiser. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en kan binnen vier weken na verzending in hoger beroep worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/3096
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam], eiser,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. T.L. Schuitemaker).

Wat er is gebeurd:

In het besluit van 8 april 2019 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat dit te laat zou zijn ingediend.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het voorstel gedaan om geen zitting te houden. De staatssecretaris is daar mee akkoord gegaan. Eiser heeft niet laten weten dat hij wil worden gehoord op een zitting. De rechtbank doet daarom meteen uitspraak [1] .

Wat er in het dossier staat:

1. Eiser woont op dit moment in Paramaribo, Suriname. Voor hem is een aanvraag gedaan om in Nederland te mogen verblijven. Deze aanvraag is ingediend door mevrouw [naam2] (referente). Zij stelt een relatie te hebben met eiser.
2. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen in het besluit van 28 januari 2019. Daarin staat dat hij niet genoeg bewijsstukken heeft gekregen. Daardoor vindt hij dat niet is aangetoond dat eiser en referente een serieuze relatie hebben.
3. Referente heeft namens eiser bezwaar gemaakt. In de wet staat dat er vier weken de tijd is voor het maken van bezwaar [2] . De staatssecretaris heeft het bezwaar één dag te laat ontvangen. De staatssecretaris heeft toen aan referente gevraagd hoe dit komt [3] . Volgens referente is het bezwaar op tijd op de post gedaan. Referente heeft ook aangegeven dat zij veel moest regelen terwijl zij erg emotioneel was omdat haar oma was overleden.

Wat de rechtbank vindt:

4. In de wet staat ook dat een bezwaar op tijd is als het binnen een week na afloop van de termijn is ontvangen en vóór het einde van de termijn op de post is gedaan [4] .
5. De wet wordt uitgelegd door rechters. De staatssecretaris moet daarom niet alleen naar de wet kijken, maar ook naar uitspraken van rechters. In Nederland zijn er verschillende rechtbanken. De hoogste rechtbank in zaken over verblijfsvergunningen is de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6. Die heeft het volgende geoordeeld [5] . Als een bezwaar op de eerste of de tweede werkdag na afloop van de termijn is ontvangen, moet ervan uit worden gegaan dat dit tijdig op de post is gedaan. Dit is alleen anders als er vaststaande feiten zijn waaruit blijkt dat het bezwaar niet op tijd op de post is gedaan.
7. Het bezwaar tegen het besluit van 28 januari 2019 is op 27 februari 2019 ontvangen. Dat is twee dagen na afloop van de termijn van vier weken. De rechtbank ziet in het dossier niets waaruit blijkt dat referente het bezwaar niet op tijd op de post heeft gedaan. Het standpunt van de staatssecretaris dat het bezwaar te laat is klopt dus niet.

Conclusie:

8. Met deze uitspraak maakt de rechtbank het bestreden besluit ongedaan. Dit betekent dat de staatssecretaris een nieuwe beslissing moet nemen op het bezwaar. De rechtbank mag namelijk niet zelf beslissen of eiser een verblijfsvergunning moet krijgen. Dat is de taak van de staatssecretaris.
9. Omdat de staatssecretaris een fout heeft gemaakt, moet hij de kosten vergoeden die eiser heeft gemaakt. Die bestaan in deze zaak alleen uit het griffierecht van 174 euro.
10. Op de volgende bladzijde staat nogmaals de beslissing van de rechtbank. Ook staat daar wat u kunt doen als u het niet eens bent met deze uitspraak.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen;
  • veroordeelt verweerder tot het terugbetalen van het griffierecht van € 174,- (honderdvierenzeventig euro) aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2019.
griffier
rechter
Deze uitspraak is verzonden op:
Als u het niet eens bent met deze uitspraak…
…kunt u binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen. Dit kan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.

Voetnoten

1.Dit mag op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Dit is verplicht op grond van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht.
4.Artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
5.Dit staat in meerdere uitspraken. Een voorbeeld is de uitspraak van 2 mei 2018 met kenmerk ECLI:NL:RVS:2018:1457.