In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 14 augustus 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die in Paramaribo, Suriname woont, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning in Nederland, gedaan door zijn partner. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk omdat het te laat zou zijn ingediend. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend, maar de rechtbank heeft besloten om geen zitting te houden, omdat eiser niet heeft aangegeven gehoord te willen worden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaar van eiser op 27 februari 2019 is ontvangen, twee dagen na de termijn van vier weken. De relevante wetgeving stelt dat een bezwaar tijdig is als het binnen een week na afloop van de termijn is ontvangen en vóór het einde van de termijn op de post is gedaan. De rechtbank heeft geen bewijs gevonden dat het bezwaar niet op tijd op de post is gedaan, en concludeert dat de staatssecretaris een fout heeft gemaakt door het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot het terugbetalen van het griffierecht van € 174,- aan eiser. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en kan binnen vier weken na verzending in hoger beroep worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.