ECLI:NL:RBDHA:2019:8740

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 augustus 2019
Publicatiedatum
23 augustus 2019
Zaaknummer
AWB 19/2614
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning op basis van gezinsleven met minderjarige dochter

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 augustus 2019 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een Keniaanse nationaliteit, tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had op 4 april 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van gezinsleven met haar minderjarige dochter, [naam 2]. De aanvraag werd afgewezen op 15 juni 2018, omdat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiseres uitviel. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 13 maart 2019.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van familie- en gezinsleven tussen eiseres en [naam 2], maar dat verweerder onjuiste conclusies heeft getrokken uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank oordeelt dat het rapport verouderd is en dat er sinds het rapport intensiever contact is ontstaan tussen eiseres en [naam 2]. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

De rechtbank benadrukt dat de belangen van [naam 2] in de belangenafweging moeten worden meegenomen en dat er een zodanige afhankelijkheidsrelatie bestaat dat het belang van [naam 2] geschaad zou worden indien eiseres geen verblijfsvergunning krijgt. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de belangen van [naam 2] onvoldoende heeft betrokken in het bestreden besluit en dat er een zorgvuldige heroverweging van de situatie nodig is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19/2614
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 13 augustus 2019 in de zaak tussen

[naam 1], eiseres,

gemachtigde: mr. J.J. Eizenga,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
gemachtigde: mr. A. Dijcks.

Procesverloop

Eiseres heeft op 7 april 2019 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 13 maart 2019 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 25 juli 2019. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Ook zijn verschenen [naam 2] [1] , de minderjarige dochter van eiseres (geboren op [geboortedatum 1]), en mevrouw W. van Die, jeugdbeschermer bij stichting Nidos en tevens voogd van [naam 2]. Verweerder is met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres bezit de Keniaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum 2] Eiseres heeft op 4 april 2017 een aanvraag tot het verlenen van een mvv [2] in de procedure Toegang en Verblijf met als doel ‘verblijf bij familie- of gezinslid bij [naam 2]’ ingediend.
Op 29 januari 2018 heeft de Raad voor de Kinderbescherming [3] op verzoek van verweerder een rapport uitgebracht. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 15 juni 2018 afgewezen, omdat – samengevat – de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM [4] in het nadeel van eiseres uitvalt.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 15 juni 2018 ongegrond verklaard. Verweerder heeft hierin overwogen dat het gezinsleven tussen eiseres en [naam 2] vaststaat, maar dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM nog steeds in het nadeel van eiseres uitvalt. Daarbij heeft verweerder betrokken dat eiseres geen rechtmatig verblijf heeft (gehad) in Nederland, de gevolgen van de persoonlijke keuze van eiseres om [naam 2] in Nederland achter te laten voor haar rekening en risico komen en dat eiseres het gezinsleven met [naam 2] heeft opgebouwd tijdens illegaal verblijf. Ook heeft verweerder meegenomen dat eiseres geen rol heeft gehad in de opvoeding van [naam 2] en er geen sprake is van intensief gezinsleven. Daarbij komt dat uit het rapport van de Raad volgt dat de Raad het niet in het belang van [naam 2] acht dat zij gaat samenwonen met eiseres. Het contact tussen eiseres en [naam 2] verloopt via WhatsApp en is vrij oppervlakkig. Verder heeft eiseres geen concrete afspraken gemaakt met [naam 2]’s pleegouders of voogd over hoe het gezinsleven wordt ingevuld. [naam 2] zal vanwege haar leeftijd steeds meer haar eigen gang gaan en zelfstandig gaan wonen. Uit het rapport van de Raad volgt volgens verweerder dat geen sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en [naam 2] dat het belang van [naam 2] wordt geschaad wanneer aan eiseres geen verblijfsrecht wordt toegestaan. Daarnaast weegt in het nadeel van eiseres mee dat niet wordt voldaan aan het middelenvereiste en de inburgeringsplicht, waardoor het algemeen belang, waarmee bedoeld wordt de bescherming van het economisch welzijn van Nederland, zwaarder weegt.
3. Eiseres betoogt in beroep – samengevat – dat de voogd van Nidos eiseres en [naam 2] kan begeleiden met het invullen van het contact tussen hen beiden zolang Nidos de formele juridische verantwoordelijkheid heeft. Eiseres betoogt verder dat [naam 2] in deze procedure als minderjarige moet worden beschouwd, totdat het besluit in rechte vast staat. Daartoe verwijst eiseres naar het arrest van het Hof [5] in de zaak A.S. tegen Nederland van 12 april 2018 [6] . Gelet op de duur van de procedure handelt verweerder in strijd met artikel 10, eerste lid, van het IVRK [7] . Daarnaast meent eiseres dat verweerder onvoldoende de belangen van het kind, in dit geval van [naam 2], heeft betrokken in het bestreden besluit. De band tussen eiseres en [naam 2] is sinds 2015 geïntensiveerd. Het rapport van de Raad is daarom gedateerd. Tot slot beroept eiseres zich in het kader van de belangen van het kind op artikel 5, vijfde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn [8] . Deze richtlijn is volgens eiseres van toepassing, omdat [naam 2] volgens Keniaans recht zowel de Nederlandse als de Keniaanse nationaliteit bezit.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Vaststaat dat tussen eiseres en [naam 2] sprake is van familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
5. Uit de jurisprudentie van het EHRM [9] (arrest Rodrigues da Silva) en die van de Afdeling [10] (de uitspraak van 13 juli 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ7527) volgt dat verweerder bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van privéleven en familie- en gezinsleven een ‘fair balance’ moet vinden tussen het belang van de vreemdeling enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend met het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moet verweerder alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar betrekken.
6. In het primaire besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres sinds haar vertrek uit Nederland in 2008 geen of onvoldoende invulling geeft aan de omgang met [naam 2], zodat de belangenafweging in het nadeel uitvalt van eiseres.
In bezwaar heeft eiseres betoogt dat het contact met [naam 2] sinds 2015 is geïntensiveerd. Tijdens de hoorzitting van 17 januari 2019 heeft [naam 2] zelf toegelicht dat zij haar moeder ongeveer één keer per maand ziet en dat zij met elkaar communiceren via WhatsApp. Na de hoorzitting in bezwaar heeft eiseres een uitdraai van het berichtenverkeer via de telefoon tussen tante Jeannie en eiseres overgelegd, waaruit de grote wens van [naam 2] blijkt om in contact te komen met haar moeder. Ook is er een uitdraai overgelegd van WhatsApp-berichten tussen eiseres en [naam 2], zijn er brieven over de eerste ontmoeting tussen eiseres en [naam 2] overgelegd en heeft [naam 2] pleegmoeder een brief geschreven.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit ten aanzien van het belang van [naam 2] op het standpunt gesteld dat de vraag is welke rol eiseres in de zorg en opvoeding van [naam 2] speelt en hoe intensief het gezinsleven tussen eiseres en [naam 2] is. Dat eiseres en [naam 2] weer contact hebben met elkaar weegt verweerder mee in het voordeel van eiseres. Volgens verweerder volgt uit het rapport van de Raad dat het niet in het belang van de ontwikkeling van [naam 2] wordt geacht dat eiseres en [naam 2] gaan samenwonen. Ook blijkt volgens verweerder uit het rapport van de Raad dat een afwijzende beslissing voor [naam 2] een teleurstelling zal zijn, maar dat de verwachting is dat dit geen negatieve invloed heeft op [naam 2]’s ontwikkeling. Verweerder neemt verder in aanmerking dat in dit rapport is geconcludeerd dat er geen sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie van [naam 2] en eiseres dat haar belang zou worden geschaad als eiseres geen verblijfsvergunning krijgt. Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet is gebleken dat er sinds het onderzoek door de Raad een intensiever contact tussen [naam 2] en eiseres is ontstaan.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder allereerst onjuiste conclusies heeft getrokken uit het rapport van de Raad en dat deze ten onrechte in het nadeel van eiseres zijn meegewogen in de belangenafweging. Op pagina 14 van het rapport van de Raad is namelijk vermeld:

Er is sprake van een zodanige afhankelijkheidsrelatie van [naam 2] met moeder, dat het belang van [naam 2] geschaad wordt indien moeder geen verblijfsvergunning krijgt.
Het is in de leeftijdsfase waarin [naam 2] zich bevindt en voor haar identiteitsontwikkeling van belang om te weten wie haar ouder(s) is/zijn en waar ze vandaan komt, zo ook om een band/relatie met moeder te kunnen opbouwen. Zijns-loyaliteit zal er altijd zijn naar de biologische ouders en het zou mooi zijn als hier ook daadwerkelijk vorm aan gegeven kan worden.
Om de positieve ontwikkeling en de (emotionele) stabiliteit van [naam 2] te waarborgen stelt de RvdK hierbij echter wel als voorwaarde dat contactopbouw tussen moeder en [naam 2] onder begeleiding van Nidos plaatsvindt en dat moeder bij de contactopbouw in contact blijft met Nidos, daarin open is en zich begeleidbaar opstelt. Gezien het verleden, waarin moeder niet ingegaan is op de inspanningen die de voogd jarenlang heeft verricht om contact tussen moeder en [naam 2] tot stand te brengen, de onvoorspelbaarheid van moeder in de bezoeken aan [naam 2], het feit dat moeder niet open is en het onduidelijk is of moeder het belang van [naam 2] boven haar eigen behoeften kan/zal stellen, heeft de RvdK ernstige twijfels of moeder aan deze voorwaarde kan/zal voldoen. Hierdoor is, naar de mening van de RvdK, het risico aanwezig dat verblijf van moeder in Nederland op een teleurstelling zal uitlopen en voor een gevoel van afwijzing zal zorgen bij [naam 2], wat een negatieve invloed zal hebben op haar stabiliteit en positieve ontwikkeling.”
De conclusie van de Raad is dus dat er wel sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie van [naam 2] met eiseres dat het belang van [naam 2] zou worden geschaad als eiseres geen verblijfsvergunning krijgt.
8. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat het rapport van de Raad is gedateerd. De gesprekken met de informanten - waaronder mevrouw Van Die - hebben plaatsgevonden in november en december 2017, terwijl het bestreden besluit dateert van 13 maart 2019. De rechtbank volgt verweerder niet in het standpunt dat niet is gebleken dat er sinds het onderzoek door de Raad een intensiever contact is ontstaan tussen [naam 2] en eiseres. Uit de al in bezwaar overgelegde stukken volgt dat de band tussen eiseres en [naam 2] intensiever en frequenter is geworden. Tijdens de hoorzitting op 17 januari 2019 blijkt dat zij wekelijks contact hebben (via WhatsApp). Dat wordt ook onderschreven door mevrouw Van Die in haar toelichting tijdens de hoorzitting. Bovendien heeft eiseres zich terecht op het standpunt gesteld dat de conclusie in het rapport van de Raad over de gevolgen van het vertrek van eiseres onjuist zijn gebleken. Voorafgaand aan het bestreden besluit heeft mevrouw Van Die al toegelicht dat het gemis van de (biologische) moeder van [naam 2] een negatieve invloed heeft op [naam 2]’s ontwikkeling. Bij brief van 4 april 2019 heeft mevrouw Van Die uiteen gezet dat er sinds het rapport van de Raad veel nieuwe ontwikkelingen zijn in het contact tussen eiseres en [naam 2]. Het contact is volgens mevrouw Van Die frequenter en intensiever. Verder heeft het bestreden besluit een zichtbare negatieve invloed op de ontwikkeling van [naam 2]. [naam 2] slaapt slecht, kan zich slecht concentreren en haar schoolprestaties zijn drastisch achteruit gegaan. Eiseres maakt zich zorgen om [naam 2] en brengt ook meer tijd met haar door. Ter zitting heeft mevrouw Van Die toegelicht dat zij de HBO-opleiding Maatschappelijk Werk heeft gevolgd en als jeugdbeschermer veel ervaring heeft met jeugdigen met sociaal psychische problemen en stoornissen. Zij heeft aangegeven dat [naam 2] lijdt vanwege het gemis van haar moeder, waardoor zij in het verleden een trauma heeft ontwikkeld. Volgend jaar moet [naam 2] zelfs naar de HAVO, omdat haar cijfers te slecht waren voor het VWO. Ook heeft mevrouw Van Die toegelicht dat zodra eiseres rechtmatig verblijf in Nederland zou hebben, het gezag over [naam 2] wordt overgedragen aan eiseres.
9. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder het verouderde rapport van de Raad niet aan het bestreden besluit ten grondslag kunnen leggen. Het bestreden besluit is dan ook niet op zorgvuldige wijze tot stand gekomen en bevat een motiveringsgebrek.
10. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit
wegens strijd met artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb [11] . De rechtbank ziet geen aanleiding om op grond van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder moet de ruimte krijgen om het hiervoor door de rechtbank beschreven belang nader te onderzoeken en vervolgens een nieuwe belangenafweging te maken.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 174,- zal vergoeden. Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 1.024,- te betalen aan eiser;
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Andel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.[naam 2].
2.Machtiging tot voorlopig verblijf.
3.Hierna: Raad.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie.
6.C-550/16, ECLI:EU:C:2018:248.
7.Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
8.Richtlijn 2003/86/EG.
9.Europees Hof voor de Rechten van de Mens
10.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
11.Algemene wet bestuursrecht.