Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[naam 1], eiseres,
Procesverloop
Overwegingen
Er is sprake van een zodanige afhankelijkheidsrelatie van [naam 2] met moeder, dat het belang van [naam 2] geschaad wordt indien moeder geen verblijfsvergunning krijgt.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 augustus 2019 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een Keniaanse nationaliteit, tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had op 4 april 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van gezinsleven met haar minderjarige dochter, [naam 2]. De aanvraag werd afgewezen op 15 juni 2018, omdat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiseres uitviel. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 13 maart 2019.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van familie- en gezinsleven tussen eiseres en [naam 2], maar dat verweerder onjuiste conclusies heeft getrokken uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank oordeelt dat het rapport verouderd is en dat er sinds het rapport intensiever contact is ontstaan tussen eiseres en [naam 2]. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.
De rechtbank benadrukt dat de belangen van [naam 2] in de belangenafweging moeten worden meegenomen en dat er een zodanige afhankelijkheidsrelatie bestaat dat het belang van [naam 2] geschaad zou worden indien eiseres geen verblijfsvergunning krijgt. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de belangen van [naam 2] onvoldoende heeft betrokken in het bestreden besluit en dat er een zorgvuldige heroverweging van de situatie nodig is.