ECLI:NL:RBDHA:2019:8877

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 mei 2019
Publicatiedatum
26 augustus 2019
Zaaknummer
NL19.8300
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Marokkaanse vreemdeling met medische klachten en Berber achtergrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 mei 2019 uitspraak gedaan in het beroep van een Marokkaanse vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond, met als argument dat de vreemdeling afkomstig was uit een veilig land van herkomst, namelijk Marokko. De vreemdeling, geboren in 1986, had zijn aanvraag ingediend op 24 maart 2019 en stelde dat hij om economische redenen zijn land had verlaten. Hij gaf aan geen middelen van bestaan te hebben en dat hij ziek was, met nierklachten en een gebrek aan medische zorg in Marokko. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht had afgewezen, omdat de omstandigheden die de vreemdeling aanvoerde geen raakvlakken hadden met de gronden voor vluchtelingenstatus volgens het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. De rechtbank concludeerde dat Marokko als veilig land van herkomst kon worden beschouwd, met uitzondering van LHBTI's, en dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat hij in zijn specifieke geval niet de bescherming van de Marokkaanse autoriteiten kon inroepen. De rechtbank verwierp ook de argumenten van de vreemdeling over zijn medische situatie, omdat hij niet voldoende bewijs had geleverd van zijn medische klachten. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.8300

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 mei 2019 in de zaak tussen

[EISER], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Grimm),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.S.R. Mangroelal).

ProcesverloopBij besluit van 4 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens is aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.8301, plaatsgevonden op 7 mei 2019. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedatum] 1986 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 24 maart 2019 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij om economische redenen zijn land van herkomst heeft verlaten. Eiser heeft in Marokko helemaal niets. Zo heeft hij geen huis of stuk grond, geen geld, en geen vee of koeien. Zijn vader en moeder zijn arm en in zijn streek is niet eens elektriciteit. Eiser heeft in de bouw gewerkt maar is ziek geworden. Hij heeft nierklachten. In Marokko zijn geen medicijnen beschikbaar. Verder wilde eiser met een meisje trouwen, maar wilde de familie van dat meisje dit niet.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000 afgewezen als kennelijk ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser omtrent zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Wat betreft de verklaringen van eiser dat hij geen geld, huis, vee, werk en toekomst heeft in Marokko, heeft verweerder overwogen dat deze omstandigheden geen raakvlakken hebben met één van de gronden uit het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) (Vluchtelingenverdrag) noch dat sprake is van een situatie waarin eiser een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) loopt. Derhalve zijn deze verklaringen niet verder door verweerder getoetst.
Marokko kan voorts beschouwd worden als een veilig land van herkomst, met uitzondering van LHBTI’s. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat, in afwijking van de algehele situatie in Marokko, er aanleiding is om aan te nemen dat Marokko ten aanzien van hem zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en derhalve in zijn geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er voor hem geen mogelijkheid bestaat om, indien er zich problemen voordoen in Marokko, tegen deze problemen de bescherming van de Marokkaanse autoriteiten in te roepen.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe – samengevat weergeven – het volgende aangevoerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit onjuist is, niet van zorgvuldigheid getuigt en op onjuiste gronden althans onzorgvuldig onderbouwd en onvoldoende gemotiveerd tot stand is gekomen. Eiser meent dat bij een juiste en zorgvuldige afweging van alle betrokken belangen en alle voor eiser van belang zijnde omstandigheden, verweerder niet tot het bestreden besluit had kunnen komen. Eiser verzoekt als herhaald en ingelast te beschouwen al hetgeen reeds is aangevoerd in deze procedure. Eiser persisteert dan ook in hetgeen hij heeft gesteld over zijn precaire gezondheid en de situatie in Marokko, speciaal voor hem als Berber. Nu eiser gediscrimineerd wordt, zal hem geen werk worden aangeboden. Eiser is bezig zijn gezondheid bij artsen in kaart te brengen en heeft hiertoe een rapportage opgevraagd. Zijn medische situatie is ten onrechte niet betrokken bij de aan hem opgelegde terugkeerverplichting. Dit had wel gemoeten, nu hij zijn slechte medische situatie tijdig heeft gemeld en hij het niet kan helpen dat dit nog niet onderbouwd is door de medische dienst. Om die reden is de overweging van verweerder omtrent de toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 prematuur. In het bestreden besluit is dan ook ten onrechte gesteld dat de ambtshalve beoordeling inzake de medische situatie niet van toepassing is. Tot slot is het argument van verweerder dat niet gebleken is van medische zorg niet goed onderbouwd althans strookt dit niet met de aan verweerder bekende omstandigheden. Zo staat de epilepsie vast, staat de uitnodiging voor nader onderzoek vast, zijn er wachttijden in de zorg en kunnen steeds verhuizende asielzoekers moeilijk aan goede afspraken komen.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:
a. de vreemdeling bij de indiening van zijn aanvraag en de toelichting van de feiten alleen aangelegenheden aan de orde heeft gesteld die niet ter zake doen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28;
b. de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
Eiser verwijst naar al hetgeen reeds door hem is aangevoerd in deze procedure en verzoekt de rechtbank dat in de beroepsgronden herhaald en ingelast te beschouwen. De rechtbank ziet echter op voorhand geen grond voor het oordeel dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd dan wel onzorgvuldig heeft voorbereid of een onjuiste belangenafweging heeft verricht. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder voldoende gemotiveerd op de door eiser ingebrachte zienswijze ingegaan. Zonder nadere motivering slaagt deze beroepsgrond dan ook niet.
7.2.
De rechtbank stelt voorop dat Marokko bij brief van 9 februari 2016 (Kamerstukken II 2015/16, 19 637, nr. 2123) door verweerder is aangemerkt als veilig land van herkomst, met uitzondering van LHBTI’s. Bij uitspraak van 1 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:209) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geconcludeerd dat verweerder Marokko terecht heeft aangewezen als veilig land van herkomst. Deze zaak betrof eveneens een vreemdeling die verklaarde in Marokko problemen te hebben ondervonden vanwege zijn Berber achtergrond. Bij brief van 11 juni 2018, met kenmerk 2280767, heeft verweerder de situatie in Marokko herbeoordeeld en de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst voortgezet. In zijn algemeenheid mag er derhalve van uitgegaan worden dat eiser in Marokko niet te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag en geen reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM loopt. Eiser heeft niet aannemelijk dat dit in zijn specifieke geval anders ligt. Hoewel hij stelt als Berber gediscrimineerd te worden, geen werk te kunnen krijgen en geen hulp van de autoriteiten te ontvangen, heeft hij dit niet nader onderbouwd. Bovendien blijkt uit de verklaringen die hij tijdens het aanmeldgehoor veilig land van herkomst heeft afgelegd dat hij in Marokko naar school is gegaan, in de bouw en in de landbouw heeft gewerkt en een paspoort en identiteitskaart heeft kunnen aanvragen. Uit zijn verklaringen blijkt dan ook niet dat eiser door de autoriteiten is achtergesteld. Hoewel eiser stelt dat hij problemen met een jongen op school heeft gehad, dat steekpenningen aan de autoriteiten moesten worden betaald en dat hij door een agent is geslagen, heeft hij hiertegen geen bescherming ingeroepen van de hogere autoriteiten dan wel van andere hulpverlenende instanties. Dat hij hierin bij voorbaat geen heil ziet, is onvoldoende om ervan uit te gaan dat hij geen hulp zal krijgen.
7.3.
Wat betreft de door eiser aangevoerde medische omstandigheden overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft niet nader onderbouwd dat hij medische problemen heeft. Zo heeft eiser het in zijn beroepsgronden over epilepsie maar blijkt uit de in het dossier aanwezige stukken niet dat er bij eiser epilepsie is geconstateerd. De enkele omstandigheid dat eiser een afspraak heeft gehad om bloed te prikken en dat bij hem sprake is van verslavingsproblematiek zoals uit de bij het gehoor overlegde documenten blijkt, is onvoldoende om aan te tonen dat hij medisch behandeld wordt of deze behandeling behoeft. Dat de wachttijden in de zorg lang zijn, doet hier aan niets af. Eiser heeft immers geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij medische behandeling behoeft maar op dit moment vanwege deze wachttijden niet kan verkrijgen. De rechtbank ziet zonder nadere onderbouwing dan ook niet in dat verweerder gehouden was het Bureau Medische Advisering om advies te vragen noch dat verweerder aan eiser uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 had moeten verlenen dan wel de beslissing hieromtrent had moeten aanhouden.
7.4.
Gelet op het voorgaande, komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
griffier
rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.