In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 15 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als Juridisch HRM adviseur bij de gemeente Westland, en het college van burgemeester en wethouders van Westland. De eiser was in beroep gegaan tegen een besluit van het college, waarin zijn functie-indeling werd gewijzigd van Adviseur I ODRP naar Adviseur III binnen het HR21 functiehuis. Eiser stelde dat hij ten onrechte niet was ingedeeld in de hogere functie van Adviseur II, en dat de inpassing in de functie Adviseur III niet houdbaar was. De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij verweerder in verschillende besluiten de indeling van de functie van eiser heeft vastgesteld en gewijzigd. De rechtbank heeft overwogen dat de indeling van de functie van eiser in de HR21-functie Adviseur III op voldoende gronden berust en dat de werkzaamheden van eiser zich beperken tot samenhangende vakgebieden, in tegenstelling tot de door eiser gestelde zelfstandige vakgebieden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de inpassing van de functie van eiser niet onhoudbaar is en dat het beroep ongegrond is. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen, omdat eiser geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van het primaire besluit. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.