1.8Vervolgens heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot 6 weken na verzending van de beslissing op bezwaar, zijnde 26 juli 2018. Bij brief van 5 juli 2018 heeft verweerder besloten de begunstigingstermijn niet verder te verlengen. Hierbij heeft verweerder tevens meegedeeld dat, indien een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingediend, de begunstigingstermijn is verlengd tot 6 weken na de uitspraak in die zaak.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit, conform het advies van de Commissie bezwaarschriften Westland van 7 juni 2018, gehandhaafd. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de betreffende gronden bestemd zijn voor een volwaardig en doelmatig glastuinbouwbedrijf. Daarnaast is overwogen dat het project “Ruimte voor de glastuinbouw” er op is gericht om gronden vrij te maken om de glastuinbouw-reconstructie mogelijk te maken en niet-glastuinbouw gerelateerde functies te weren. Voorts is overwogen dat de bomen op eisers perceel zijn geplant ter vergroting van het woongenot en niet ter realisering van de glastuinbouwbestemming. Gelet op de geldende bestemming acht verweerder de opgelegde last ten aanzien van de bomen, de hagen, sierbeplanting en worteldoek juist. Verder staat de vastgestelde dwangsom, gelet op de overtreding, in redelijke verhouding tot de zwaarte van de geschonden belangen en de beoogde werking van de dwangsom, aldus verweerder.
Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat eiser de bomenrijen maximaal 6 jaar geleden heeft geplant en als functie hebben het zicht op de omliggende agrarische gronden met daarop kassen en bedrijfsgebouwen te ontnemen. Voorts wijst verweerder er op dat de bomenrijen niet dienen ter afscheiding van een agrarisch bedrijf van omliggende gronden, maar om het perceel, dat een agrarische bestemming heeft, af te scheiden ten dienste van de bestemming “Wonen”. Daarnaast heeft verweerder onder de aandacht gebracht dat groenvoorzieningen op grond van de planregels slechts zijn toegestaan voor zover deze een ruimtelijk structurerend effect hebben. De bomenrijen creëren een andere ruimtelijke structuur dan op grond van het bestemmingsplan aanwezig hoort te zijn, aldus verweerder.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser het handhavingsbesluit slechts gedeeltelijk betwist. Het gaat hem uitsluitend om de op perceel [2] aanwezige bomen. De overige opgelegde lasten worden door eiser niet bestreden. Eiser voert in dat verband aan dat de bomen al tientallen jaren aan de zijkanten van het perceel staan en niet hoeven te worden weggehaald, aangezien die niet in strijd zijn met de geldende bestemming. Het perceel wordt immers niet voor de glastuinbouw gebruikt. Voorts wijst eiser er op dat in de gemeente op bijna alle percelen met de bestemming glastuinbouw bomen aanwezig zijn, waartegen niet handhavend wordt opgetreden.
4. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), voor zover hier van belang, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren bestaande uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Glastuinbouwgebied Westland”. Aan het in geding zijnde perceel is de enkelbestemming “Agrarisch-Glastuinbouw” (A-GT) toegekend en de dubbelbestemming “Waarde –Archeologie”.
Ingevolge artikel 3.1 van de planregels zijn de voor (A-GT) aangewezen gronden bestemd voor:
a. een volwaardig en doelmatig glastuinbouwbedrijf, zoals beschreven in Bijlage 1;
b. bijbehorende erven, terreinen en voorzieningen, zoals ontsluitingswegen en verkeerskunstwerken ten behoeve van de bereikbaarheid van de bedrijfspercelen, laad- en losvoorzieningen, groen en voorzieningen van algemeen nut (transformatorhuisjes);
c. voorzieningen voor het opwekken en leveren van energie en/of warmte ten behoeve van en bij een glastuinbouwbedrijf, waarbij de energie- en/of warmtelevering aan derden (niet-glastuinbouwbedrijven) bedrijfseconomisch ondergeschikt is;
d. voorzieningen voor het bergen, leveren en zuiveren van (giet-)water ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf;
e. (hoofd-)watergangen, waterpartijen en (ondergrondse) waterhuishoudkundige voorzieningen;
f. het wonen in een bij een volwaardig en doelmatig glastuinbouwbedrijf behorende bestaande bedrijfswoning.
Ingevolge artikel 1.41 van de planregels wordt onder een glastuinbouwbedrijf verstaan: een volwaardig en doelmatig bedrijf gericht op het voortbrengen van producten en het leveren van diensten door middel van het duurzaam en intensief telen en verzorgen van gewassen, geheel of hoofdzakelijk met behulp van kassen en de daarbij behorende bouwwerken en
installaties.
Ingevolge artikel 1.43 van de planregels wordt onder groenvoorzieningen verstaan: groenscherm(en) van opgaande beplanting, berm-beplantingen en andere beplantingen voor openbaar of particulier gebruik welke beplanting in planologisch opzicht een ruimtelijk structurerend effect hebben.