ECLI:NL:RBDHA:2019:9038
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van verzet in asielprocedure wegens gebrek aan contact met gemachtigde
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 juli 2019 uitspraak gedaan over het verzet van een opposant tegen een eerder besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De opposant had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank had eerder, op 11 april 2019, het beroep van de opposant kennelijk ongegrond verklaard zonder zitting, omdat de opposant geen authentieke identificerende documenten had overgelegd die zijn minderjarigheid konden aantonen.
De opposant heeft verzet ingesteld tegen deze uitspraak, maar is niet verschenen op de zitting van 2 juli 2019. De gemachtigde van de opposant heeft aangegeven geen contact met hem te hebben kunnen opnemen, wat de rechtbank deed concluderen dat de opposant kennelijk geen prijs meer stelde op de inhoudelijke beoordeling van zijn verzet. De rechtbank heeft overwogen dat de opposant, door met onbekende bestemming te vertrekken, niet heeft laten weten waar hij verbleef en dat hij geen contact met zijn gemachtigde heeft onderhouden. Dit leidde tot de conclusie dat het verzet niet-ontvankelijk is, omdat de opposant niet heeft voldaan aan de vereisten voor een inhoudelijke behandeling van zijn verzet.
De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.