ECLI:NL:RBDHA:2019:9040
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verantwoordelijkheid voor asielaanvraag onder de Dublinverordening en schending van artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De eiser had op 15 maart 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, zoals bepaald in de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, stellende dat hij in Duitsland zal worden uitgezet naar Marokko, waar hij vreest voor vervolging. Hij voerde aan dat Duitsland zijn asielaanvraag niet inhoudelijk zal behandelen omdat hij afkomstig is uit een veilig land van herkomst en dat zijn terugkeer naar Duitsland een schending van artikel 8 van het EVRM zou betekenen, gezien zijn partner in Nederland.
Tijdens de zitting op 2 juli 2019 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en heeft de rechtbank de zaak behandeld. De rechtbank overwoog dat Duitsland, als lidstaat van de EU, zich aan zijn internationale verplichtingen houdt en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Duitsland hem niet de bescherming biedt die hij nodig heeft. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was om aan te nemen dat Duitsland eiser zou terugsturen naar Marokko zonder dat zijn asielverzoek zou worden behandeld. Eiser had de mogelijkheid om zijn asielmotieven in Duitsland naar voren te brengen, en de rechtbank oordeelde dat de procedure enkel betrekking had op de vraag welke lidstaat verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat eiser, indien hij meent dat hij op basis van artikel 8 EVRM recht heeft op verblijf in Nederland, een daartoe strekkende aanvraag kan indienen. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. J.L.E. Bakels, in aanwezigheid van griffier mr. J.C. de Grauw. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.