ECLI:NL:RBDHA:2019:9045

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2019
Publicatiedatum
29 augustus 2019
Zaaknummer
NL19.13215 & NL19.13221
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van Nigeriaanse moeder en kinderen; verantwoordelijkheid Italië onder Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2019 uitspraak gedaan in de asielprocedures van een Nigeriaanse moeder en haar twee kinderen. De eisers, die in Italië een geldige verblijfstitel hebben, hebben aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvragen echter niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de bestreden besluiten van de staatssecretaris beoordeeld en vastgesteld dat de eisers niet kunnen worden aangemerkt als statushouders, aangezien zij geen internationale bescherming genieten in Italië.

De rechtbank heeft overwogen dat de eisers niet hebben aangetoond dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Italië van onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank heeft het beroep op het arrest Tarakhel verworpen, omdat eisers niet hebben gemotiveerd waarom zij als kwetsbare vreemdelingen moeten worden aangemerkt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de overdracht aan Italië gerechtvaardigd is en dat de asielaanvragen van eisers ongegrond zijn.

De rechtbank heeft de beroepen van de eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en bekendgemaakt, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.13215 & NL19.13221

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2019 in de zaken tussen

[eiseres], eiseres 1, V-nummer [V-nummer]

mede namens haar minderjarig kind,
[minderjarig kind A], eiser, V-nummer [V-nummer]
en
[minderjarig kind B], eiseres 2, V-nummer [V-nummer]
gezamenlijk te noemen eisers,
(gemachtigde: mr. T.J.J.M. Wijngaard),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Vrooman).

Procesverloop

Bij besluiten van 6 juni 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL19.13216 & NL19.13222, plaatsgevonden op 2 juli 2019. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is Daudu als tolk verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres 1, eiseres 2 en eiser stellen geboren te zijn op respectievelijk [GEBOORTEDATUM] 1976, [GEBOORTEDATUM] 2003 en [GEBOORTEDATUM] 2009 en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben. Zij hebben op
15 februari 2019 de onderhavige aanvragen ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvragen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 niet in behandeling genomen. In dit artikel is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen, indien op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eisers kunnen zich niet verenigen met de bestreden besluiten en hebben hiertoe – samengevat weergegeven – aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielaanvragen. Hiertoe overleggen eisers vertalingen van hun Italiaanse identiteitsdocumenten waaruit blijkt dat zij daar geen verblijfsrecht hebben. Eisers voeren verder aan dat ten aanzien van Italië niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, aangezien sprake is van structurele tekortkomingen. In de praktijk kunnen zij geen hulp en steun krijgen. De enkele omstandigheid dat de dochter van eiseres 1 die in Italië is achtergebleven wel onderdak heeft, maakt niet dat onderdak voor eisers beschikbaar is. Volgens eisers slaan de Italiaanse autoriteiten geen acht op het recht op familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het belang van het behouden van de gezinseenheid. Voorts had verweerder aan het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 4 november 2014, met zaaknummer 29217/12, Tarakhel tegen Zwitserland (het arrest Tarakhel) moeten toetsen vanwege de kwetsbaarheid van eisers. De circular letter van de Italiaanse autoriteiten biedt onvoldoende garantie voor de opvang van kwetsbare asielzoekers. Eisers verwijzen naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 20 mei 2019, met zaaknummers NL19.6219 & NL19.6221. Bij de Italiaanse autoriteiten is sprake van doelbewuste onverschilligheid dan wel onwelwillendheid richting statushouders. Eisers verwijzen naar de uitspraken van Salvini, een artikel van Robert Saviano van maart 2019 en de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Bosch, van 15 juni 2019, met zaaknummer NL18.21022. Gelet op het voorgaande, zijn eisers van mening dat er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat Nederland de asielverzoeken aan zich had moeten trekken.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Vooropgesteld wordt dat eisers in Italië een geldige verblijfstitel hebben. Dit blijkt uit de door eiseres 1 en eiseres 2 afgelegde verklaringen tijdens het Aanmeldgehoor Dublin en de door eisers overgelegde Italiaanse verblijfspassen. Zoals verweerder ter zitting terecht opmerkt, gaat het hier om reguliere verblijfstitels en niet om internationale bescherming in de zin van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Verweerder baseert dit op de omstandigheid dat Duitsland eisers bij Italië op grond van artikel 12, eerste lid, van de Dublinverordening heeft geclaimd, hetgeen Italië middels een claimakkoord heeft bevestigd. Indien eisers internationale bescherming zouden hebben gehad in Italië, zou Duitsland geen verzoek tot overname bij Italië hebben ingediend. Bovendien zou in dat geval in Eurodac de indiening van een asielverzoek in Italië zijn geregistreerd. In Eurodac heeft verweerder echter alleen de registratie van een in Duitsland ingediend asielverzoek aangetroffen. Nu eisers asielaanvragen in Nederland hebben ingediend, is de Dublinverordening op hen van toepassing.
5.2
Verweerder heeft Italië verantwoordelijk geacht voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers en heeft hiertoe een claimverzoek bij Italië ingediend dat door Italië is geaccepteerd. De vraag die in beroep voorligt, is of verweerder af moet zien van de overdracht van eisers aan Italië, omdat er concrete aanwijzingen zijn dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt of omdat er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat de overdracht van eisers aan Italië van een onevenredige hardheid getuigt of een bijzonder samenstel van factoren maakt dat de behandeling van de asielaanvragen in Nederland in de rede ligt. Voor zover eisers beroepsgronden hebben ingebracht die zien op de situatie van statushouders in Italië, laat de rechtbank deze gronden buiten beschouwing, nu eisers geen internationale bescherming genieten en dus niet kunnen worden aangemerkt als statushouders.
5.3
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in de uitspraak van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1861) geoordeeld dat ten aanzien van Italië nog steeds uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eisers stellen dat van dit beginsel niet langer uitgegaan kan worden maar hebben deze stelling niet nader onderbouwd. Om die reden volgt de rechtbank eisers niet in hun stelling.
5.4
Voor zover eisers van mening zijn dat Italië zich niet houdt aan Richtlijn 2013/33/EU, in die zin dat zij in Italië geen opvang zullen verkrijgen, dienen zij zich hierover te beklagen bij de Italiaanse autoriteiten dan wel de geëigende instanties. Niet is gebleken dat de autoriteiten in Italië hen bij voorbaat niet zouden kunnen of willen helpen. Eisers hebben hun stellingen dat zij geen hulp zullen verkrijgen niet onderbouwd en hebben in het verleden in Italië wel hulp en opvang gehad. Nu er, gelet op hetgeen in overweging 5.3 is overwogen, geen aanwijzingen zijn dat Italië zijn internationale verplichtingen niet naleeft, ziet de rechtbank op voorhand niet in dat Italië in strijd met artikel 8 van het EVRM zal handelen en het belang van de eenheid van het gezin niet zal onderkennen.
5.5
Wat betreft het beroep op het arrest Tarakhel overweegt de rechtbank dat eisers niet nader hebben gemotiveerd waarom zij als kwetsbare vreemdelingen in de zin van dit arrest moeten worden aangemerkt. Gelet hierop ziet de rechtbank niet in dat verweerder gehouden was aanvullende individuele garanties aan de Italiaanse autoriteiten te vragen om een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie te voorkomen. Daargelaten dat niet is komen vast te staan dat eisers als kwetsbare personen zijn aan te merken, hebben de Italiaanse autoriteiten in een brief van 8 januari 2019 algemene garanties gegeven dat (kwetsbare) Dublinclaimanten adequate opvang zullen krijgen en dat bescherming van de fundamentele rechten zal worden gewaarborgd. De Afdeling heeft in de voornoemde uitspraak van 12 juni 2016 geoordeeld dat de opvang van gezinnen of ouders met minderjarige kinderen die aan Italië zijn overgedragen, niet structureel zodanig is verslechterd sinds het Salvini-wetsdecreet dat voor deze vreemdelingen een reëel risico op een onmenselijke behandeling bestaat. De verwijzing van eisers naar de bovengenoemde uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, maakt niet dit niet anders, nu deze uitspraak van een eerdere datum is dan de Afdelingsuitspraak.
5.6
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken van dermate bijzondere, individuele omstandigheden waaruit volgt dat de overdracht van eisers aan Italië van een onevenredige hardheid getuigt of sprake is van een bijzonder samenstel van factoren dat maakt dat de behandeling van de asielverzoeken in Nederland in de rede ligt als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De enkele omstandigheid dat eiseres 1 zwanger is, maakt nog niet dat verweerder de asielaanvragen van eisers aan zich behoort te trekken. Zoals verweerder ter zitting heeft aangegeven, is er nog geen datum voor de feitelijke overdracht bekend, zodat de zwangerschap van eiseres nog geen beletsel voor overdracht vormt. Bovendien heeft verweerder verzekerd dat eiseres 1 tot zes weken voor de uitgerekende datum niet per vliegtuig naar Italië uitgezet zal worden.
6. De beroepen zijn ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.