ECLI:NL:RBDHA:2019:9100

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2019
Publicatiedatum
30 augustus 2019
Zaaknummer
C/09/577390 / KG ZA 19-710
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Conservatoir beslag op aandelen in kort geding tussen Venezolaanse en Italiaanse vennootschap

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 augustus 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Venezolaanse oliemaatschappij Petróleos de Venezuela S.A. (PDVSA) en de Italiaanse vennootschap Energy Coal S.P.A. (EC). EC had conservatoir beslag gelegd op de aandelen van PDVSA in een andere vennootschap, ter verzekering van een vordering van USD 63.334.807,22 die zij stelt te hebben op PDVSA Petróleo S.A., een dochteronderneming van PDVSA. De voorzieningenrechter moest beoordelen of het beslag moest worden opgeheven, waarbij de vraag centraal stond of PDVSA aansprakelijk kon worden gehouden voor de schuld van haar dochtermaatschappij aan EC.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen summierlijk ondeugdelijke vordering was en dat de belangenafweging niet leidde tot opheffing van het beslag. De rechter concludeerde dat het niet mogelijk was om te voorspellen wat de uitkomst van de hoofdzaak zou zijn, waarin de aansprakelijkheid van PDVSA naar Venezolaans recht aan de orde zou komen. De voorzieningenrechter wees erop dat PDVSA niet had aangetoond dat het beslag vexatoir was en dat de vordering van EC niet summierlijk ondeugdelijk was.

Uiteindelijk werd de vordering van EC op een lager bedrag vastgesteld dan oorspronkelijk was gevorderd, en werd PDVSA veroordeeld in de proceskosten. De voorzieningenrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/577390 / KG ZA 19-710
Vonnis in kort geding van 23 augustus 2019
in de zaak van
de vennootschap naar Venezolaans recht
PETRÓLEOS DE VENEZUELA S.A.te Caracas (Venezuela),
eiseres,
advocaten mrs. M. Deckers en A. Rosielle te Amsterdam,
tegen:
de vennootschap naar Italiaans recht
ENERGY COAL S.P.A.te Genua (Italië),
gedaagde,
advocaten mrs. J.A. Kruit en P.F. Salome te Rotterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘PDVSA’ en ‘EC’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met de daarbij en nadien overgelegde producties;
- de door EC overgelegde conclusie van antwoord met de daarbij en nadien overgelegde producties;
- de op 13 augustus 2019 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
PDVSA is de nationale Venezolaanse oliemaatschappij. Zij is de moedermaatschappij van PDVSA Petróleo S.A. (hierna: PDVSA Petróleo). EC heeft in het verleden op grond van contracten met PDVSA Petróleo werkzaamheden voor PDVSA Petróleo verricht.
2.2.
In een verzoekschrift van 8 april 2019 heeft EC aan de voorzieningenrechter verzocht om haar verlof te verlenen om (vreemdelingen)beslag te mogen leggen ten laste van PDVSA op de aandelen die PDVSA bezit in Propernyn B.V., gevestigd te Den Haag (hierna: Propernyn). Dat beslag dient ter verzekering van de vordering die EC stelt te hebben op PDVSA Petróleo van USD 63.334.807,22 uit hoofde van door haar geleverde producten en diensten die onbetaald zijn gebleven. Volgens EC is ook PDVSA daarvoor aansprakelijk en wel uit hoofde van concernaansprakelijkheid naar Venezolaans recht.
2.3.
Bij beschikking van 9 april 2019 heeft de voorzieningenrechter het gevraagde verlof verleend, met begroting van de vordering op USD 69.998.287 en met bepaling dat de eis in de hoofdzaak moet worden ingesteld binnen veertien dagen nadat het beslag is gelegd. Op 10 april 2019 is het beslag op de genoemde aandelen (hierna: het beslag) gelegd. De hoofdzaak is tijdig aanhangig gemaakt bij deze rechtbank.

3.Het geschil

3.1.
EC vordert, zakelijk weergegeven:
  • te verklaren dat het beslag van rechtswege is komen te vervallen, althans is opgeheven;
  • EC te gebieden mee te werken aan de opheffing van het beslag op de in de dagvaarding vermelde wijze en PDVSA daarvan schriftelijk mededeling te doen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
  • EC te verbieden over te gaan tot nadere beslaglegging op basis van het op 9 april 2019 verleende verlof en uit hoofde van dezelfde vordering;
met veroordeling van EC in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Daartoe voert PDVSA – samengevat – het volgende aan. EC probeert zich te verhalen op activa van PDVSA voor een vordering die zij heeft op PDVSA Petróleo. Dat is niet mogelijk. PDVSA is niet de debiteur van EC en het Venezolaanse recht biedt niet de mogelijkheid om een andere entiteit die tot dezelfde groep behoort aan te spreken voor een vordering die een partij heeft op een andere vennootschap binnen die groep. De vordering is dus summierlijk ondeugdelijk. Verder is het beslag ook vexatoir, want dat is enkel gelegd om bevoegdheid van de Nederlandse rechter te creëren in de hoofdzaak. Overigens zal de Nederlandse rechter geen bevoegdheid kunnen aannemen, nu de Venezolaanse rechter exclusief bevoegd is om van geschillen uit hoofde van de overeenkomst kennis te nemen. Het beslag dient voorts te worden opgeheven, omdat EC de voorzieningenrechter in het beslagrekest niet volledig heeft ingelicht en daarmee heeft gehandeld in strijd met artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
3.3.
EC voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Ingevolge artikel 705 lid 2 Rv wordt een gelegd conservatoir beslag onder meer opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt. Volgens vaste rechtspraak ligt het op de weg van degene die opheffing van het conservatoire beslag vordert om, met inachtneming van de beperkingen van een kort geding, aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is of dat het voortduren van het beslag om andere redenen niet kan worden gerechtvaardigd.
4.2.
De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat PDVSA haar standpunt dat het beslag is komen te vervallen, omdat de dagvaarding in de hoofdzaak niet is overbetekend aan het adres van Propernyn, niet heeft gehandhaafd. Nadat EC in de conclusie van antwoord heeft gesteld en met stukken heeft onderbouwd dat zij heeft voldaan aan die eis, is PDVSA hier ter zitting niet meer op teruggekomen. Dit kan dus onbesproken blijven.
4.3.
PDVSA heeft een aantal punten naar voren gebracht die EC volgens haar in het beslagrekest had moeten vermelden, hetgeen zij heeft nagelaten. De voorzieningenrechter ziet geen reden om aan het weglaten van deze informatie enige gevolgtrekking te verbinden. De genoemde punten missen daarvoor voldoende relevantie, dan wel betreffen een visie van PDVSA, die bij de hierna vermelde inhoudelijke beoordeling in aanmerking zal worden genomen.
4.4.
Verder overweegt de voorzieningenrechter dat het beslag is gevraagd en verleend met als doel om het verhaal van de door EC gestelde vordering zeker te stellen. Dat de bevoegdheid van de voorzieningenrechter om kennis te nemen van het beslagrekest kan leiden tot bevoegdheid van de Nederlandse rechter in de hoofdzaak is een gevolg van het beslag. Waarom dat het beslag vexatoir maakt, valt niet in te zien.
4.5.
Dan resteert de vraag naar de (on)deugdelijkheid van de vordering, waarover partijen twisten en waarover zij zich ter zitting uitvoerig hebben uitgelaten. In de hoofdzaak zal de vraag moeten worden beantwoord of PDVSA naar Venezolaans recht aansprakelijk kan worden gehouden voor de schuld van PDVSA Petróleo aan EC. EC heeft zich onder verwijzing naar het zogenoemde Transporte Saet arrest van 14 mei 2004 van het Venezolaanse “Tribunal Supremo de Justicia, Sala Constitutional” op het standpunt gesteld dat het uitgangspunt naar Venezolaans recht is dat een bedrijf alleen aansprakelijk is voor zijn eigen verplichtingen, maar dat in de jurisprudentie hierop een uitzondering is geformuleerd. Die uitzondering gaat volgens EC kort gezegd op in het geval er sprake is van een ‘economische groep’ – en aan de vereisten daarvoor is volgens EC in dit geval voldaan, hetgeen door PDVSA ook niet wordt betwist – waarbij – zoals hier evident ook het geval is – door een van de entiteiten wanprestatie wordt gepleegd. PDVSA heeft een andere visie op dit arrest. Kort gezegd ziet dit arrest volgens haar niet op de onderhavige situatie van een geschil tussen twee commerciële partijen en dient er aan meer vereisten te worden om het in het arrest bedoelde gevolg te laten intreden. Er dient in ieder geval sprake te zijn van fraude, hetgeen hier niet het geval is. PDVSA wijst er op dat zij niets te maken heeft gehad met de betreffende overeenkomst.
4.6.
De voorzieningenrechter stelt het volgende voorop naar aanleiding van enkele algemene opmerkingen van PDVA over het genoemde arrest. Voorshands moet worden aangenomen dat dit arrest gelding heeft op dezelfde wijze als dat in Nederland het geval is bij jurisprudentie, zodat de stellingen van PDVSA over het niet bindend zijn van het arrest en de kritiek die in de literatuur op het arrest is geuit, niet afdoet aan de gelding van het arrest. EC heeft zich gemotiveerd op dat standpunt gesteld dat en waarom zij zich op het arrest kan beroepen en PDVSA heeft haar andersluidende stellingen op dit punt niet voldoende onderbouwd.
4.7.
De vraag is dus met name hoe dit arrest moet worden uitgelegd qua inhoud en toepasselijkheid. Beide partijen hebben ter onderbouwing van de juistheid van hun standpunt meerdere opinies van deskundigen overgelegd. Die opinies ondersteunen telkens het standpunt van de partij die deze heeft overgelegd, maar zijn tegenstrijdig aan de door de wederpartij overgelegde opinies. Indien de tekst van het arrest wordt bezien in combinatie met 1) de daaraan toegevoegde “dissenting opinion” van een van de raadsheren die het arrest gewezen heeft, 2) vorenbedoelde tegenstrijdige opinies over de uitleg en toepasselijkheid van het arrest en 3) de gemotiveerde toelichting van beide partijen ter zitting in aanmerking nemende, moet worden geconcludeerd dat in dit geding niet kan worden voorspeld wat de uitkomst zal zijn van de hoofdzaak. Van een summierlijk ondeugdelijke vordering kan dan niet worden gesproken. Hetgeen PDVSA op dit punt naar voren heeft gebracht kan dan ook geen reden zijn voor opheffing van het beslag.
4.8.
De voorzieningenrechter volgt PDVSA evenmin in haar stelling dat sprake is van een summierlijk ondeugdelijke vordering, omdat deze in de hoofdzaak niet toewijsbaar is vanwege een gebrek aan rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Ook dat zal in de hoofdzaak moeten worden beoordeeld. In dit geding kan daar niet op worden vooruitgelopen.
4.9.
Dat geldt ook voor de door PDVSA gepresenteerde tegenvordering van PDVSA Petróleo op EC, die door EC uitdrukkelijk is betwist. Aan de hand van het overzicht, dat PDVSA een dag voor de zitting in dit geding heeft overgelegd en dat kennelijk niet eerder aan EC ter hand is gesteld en bovendien niet anders is onderbouwd dan met enkele (voorbeeld)facturen ter illustratie, kan de juistheid hiervan in dit geding niet worden vastgesteld.
4.10.
Een belangenafweging kan niet tot een ander oordeel leiden. PDVSA heeft haar belang bij opheffing van het beslag niet anders onderbouwd dan met de stelling dat zij vrijelijk over haar – naar de voorzieningenrechter begrijpt: onbezwaarde – aandelen wil kunnen beschikken. Concrete plannen ter uitvoering waarvan zij moet kunnen beschikken over haar aandelen zijn gesteld noch gebleken. Bovendien is ter zitting gebleken dat er meerdere beslagen op de aandelen rusten, zodat met een opheffing van dit beslag dat doel niet zal worden bereikt. Alhoewel die andere beslagen ook maken dat het nog zeer onzeker is in hoeverre EC zich op de aandelen zal kunnen verhalen, heeft zij wel belang bij handhaving van het beslag.
4.11.
De vorderingen zullen daarom worden afgewezen. Partijen zijn het er echter over eens dat de vordering van EC op PDVSA Petróleo lager is dan door EC in het beslagrekest is gesteld, waarmee in de begroting rekening is gehouden, vanwege een bereikte overeenstemming ten aanzien van de verrekening van enkele facturen. Naar de voorzieningenrechter begrijpt zijn partijen het erover eens dat die vordering in plaats van USD 63.334.807,22 een bedrag van USD 49.106.850,22 bedraagt. De voorzieningenrechter zal gelet daarop in dit vonnis de vordering waarvoor het beslag is gelegd op een lager bedrag begroten, te weten op de hoofdsom vermeerderd met 30% aan rente en kosten en derhalve op een bedrag van USD 54.347.535.24.
4.12.
PDVSA zal, als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
begroot de vordering waarvoor het beslag is gelegd op een lager bedrag dan is vermeld in het beslagverlof van 9 april 2019, te weten op USD 54.347.535.24;
5.2.
veroordeelt PDVSA in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van EC begroot op € 1.619,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 639,-- aan griffierecht;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2019.
ts