ECLI:NL:RBDHA:2019:9223

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2019
Publicatiedatum
3 september 2019
Zaaknummer
C/09/579228 / KG RK 19-1209
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in een faillissementsprocedure met betrekking tot inbewaringstelling

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 30 augustus 2019 een verzoek tot wraking van de rechter, mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, toegewezen. Het verzoeker, die in een faillissementsprocedure betrokken was, werd gehoord naar aanleiding van een bevel tot inbewaringstelling op grond van artikel 87 van de Faillissementswet. Tijdens het verhoor op 23 augustus 2019 vroeg verzoeker om aanhouding van het verhoor, maar deze werd door de rechter niet verleend. De stukken met betrekking tot de inbewaringstelling werden pas tijdens het verhoor aan verzoeker verstrekt, waardoor hij en zijn advocaat zich niet adequaat konden voorbereiden. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechter om geen aanhouding te verlenen zo onbegrijpelijk was, dat de vrees voor vooringenomenheid van de rechter objectief gerechtvaardigd was. De wrakingskamer concludeerde dat verzoeker onvoldoende gelegenheid was geboden om gebruik te maken van zijn recht om te worden gehoord over het bevel tot inbewaringstelling. De wrakingskamer heeft daarom besloten dat het verhoor door een andere rechter in deze rechtbank moet worden hervat.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2019/54
zaak- /rekestnummer: C/09/579228 / KG RK 19/1209
Beslissing van 30 augustus 2019
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. P.H.J. Körver te Den Haag,
strekkende tot wraking van
mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure:
mr. M.M.E. van Veen-Oudenaarden, curator in het faillissement van verzoeker,
hierna te noemen: de curator.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 23 augustus 2019 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de rechter, binnengekomen bij de wrakingskamer op 28 augustus 2018.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 28 augustus 2019 zijn verschenen:
- mr. Körver voornoemd, vergezeld van zijn kantoorgenote mr. A. Cremer;
- mr. K.C. Mensink, advocaat te Den Haag, namens de curator.
De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 7 augustus 2019 in het faillissement van verzoeker (insolventienummer C/09/17/219 F) is op verzoek van de curator op grond van artikel 87 van de Faillissementswet (hierna: Fw) bevolen dat verzoeker voor de duur van 30 dagen in bewaring zal worden gesteld. Verzoeker is niet gehoord. Verzoeker is vervolgens op 22 augustus 2019 in bewaring gesteld. Op 23 augustus 2019 is verzoeker over het bevel tot zijn inbewaringstelling gehoord door de rechter. Tijdens dit verhoor heeft verzoeker mondeling een verzoek tot wraking van de rechter ingediend.
2.2.
Blijkens het proces-verbaal van het verhoor van 23 augustus 2019 heeft de advocaat van verzoeker gevraagd om aanhouding van het verhoor, zodat hij met zijn cliënt kon overleggen en zij zich voor zouden kunnen bereiden op het verhoor. De rechter heeft medegedeeld dat zij geen aanhouding zou verlenen, maar dat het verhoor geschorst zou worden om verzoeker en zijn advocaat de gelegenheid te geven om de stukken met betrekking tot de inbewaringstelling, die ter zitting aan verzoeker en zijn advocaat ter hand zijn geteld, te lezen en met elkaar te overleggen. Na deze schorsing heeft de advocaat van verzoeker gesteld dat verzoeker zich niet op het verhoor heeft kunnen voorbereiden en heeft hij nogmaals om aanhouding gevraagd, bij gebreke waarvan verzoeker de rechter zou wraken. Toen de rechter het aanhoudingsverzoek niet honoreerde, heeft verzoeker de rechter gewraakt.
2.3.
Bij de mondelinge behandeling ten overstaan van de wrakingskamer heeft de advocaat nog nader toegelicht dat verzoeker en hij voorafgaand aan de inbewaringstelling op 22 augustus 2019 én het verhoor op 23 augustus 2019 niet op de hoogte waren van de beschikking van 7 augustus 2019 en dat zij de onderliggende stukken niet kenden. Pas tijdens het verhoor hebben zij het verzoekschrift tot inbewaringstelling van de curator (overigens zonder de bijbehorende producties, die 96 pagina’s beslaan), de reactie van de rechter-commissaris in het faillissement op het verzoek van de curator en de beschikking van 7 augustus 2019 ontvangen. Het feit dat de rechter aan verzoeker niet de bijlagen bij het verzoekschrift van de curator verstrekte, getuigt volgens verzoeker van vooringenomenheid van de rechter. Zij achtte het kennelijk niet nodig dat verzoeker kennis nam van het gehele procesdossier, omdat zij haar oordeel, kennelijk, al had bepaald. Daarnaast kan de rechter, aldus nog steeds verzoeker, niet als onpartijdig worden beschouwd omdat de curator en de rechter-commissaris wel in de gelegenheid zijn gesteld stukken in het geding te brengen maar verzoeker, ondanks zijn verzoek daartoe, niet. Tot slot heeft de rechter de schijn van vooringenomenheid gewekt doordat zij verzoeker door het verhoor niet aan te houden geen (althans onvoldoende) tijd heeft gegund om zijn verdediging voor te bereiden.
2.4.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer stelt voorop dat de beslissing van een rechter om een verhoor niet aan te houden een procedurele beslissing is. Dergelijke beslissingen vormen in beginsel geen grond voor wraking. Alleen wanneer de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. De wrakingskamer is van oordeel dat dit hier het geval is en overweegt daartoe als volgt.
3.3.
Ingevolge artikel 87 Fw kan een bevel tot inbewaringstelling van een gefailleerde, wegens het niet nakomen van de verplichtingen die de gefailleerde in verband met het faillissement heeft, door de rechtbank worden gegeven zonder voorafgaand verhoor van de gefailleerde. Dat is in dit geval ook gebeurd. Vervolgens is, met het oog op het recht op hoor en wederhoor en omdat sprake is van vrijheidsbeneming, wel vereist dat de gefailleerde alsnog binnen 72 uur na aanvang van de inbewaringstelling door de rechtbank wordt gehoord over het bevel tot inbewaringstelling. Dat verhoor kan ertoe leiden dat de rechtbank de gefailleerde uit de bewaring ontslaat (HR 19 januari 1990, NJ 1991, 212).
3.4.
De stukken met betrekking tot de inbewaringstelling zijn pas tijdens het verhoor aan verzoeker verstrekt, waarbij de bijlagen behorende bij het verzoek van de curator – zo heeft de advocaat gesteld – niet zijn overhandigd. Verzoeker en zijn advocaat zijn dus niet in de gelegenheid geweest om zich, na kennisname van de relevante stukken, voorafgaand aan de aanvang van het verhoor voor te bereiden op het verhoor.
3.5.
Een inbewaringstelling is een zeer ingrijpende maatregel, die een inbreuk vormt op het recht op de persoonlijke vrijheid van verzoeker. Gelet hierop en gezien de onder 3.4 geschetste omstandigheden heeft de rechter door haar beslissing om geen aanhouding te verlenen en om aan verzoeker slechts gedurende een schorsing van het verhoor – terwijl hij op dat moment (anders dan de curator, de rechter-commissaris en de rechter) niet over de bijlagen bij het verzoekschrift beschikte – de gelegenheid te geven de meest essentiële stukken te lezen en met zijn advocaat te overleggen, verzoeker onvoldoende gelegenheid gegeven gebruik te maken van zijn recht om te worden gehoord over het bevel tot inbewaringstelling. Hierbij is in aanmerking genomen dat verzoeker uitdrukkelijk om aanhouding heeft gevraagd en – zo heeft hij ter terechtzitting gemotiveerd gesteld – ook kenbaar heeft gemaakt dat hij de mogelijkheid wilde hebben om op zijn beurt stukken over te leggen. Tevens heeft de wrakingskamer in aanmerking genomen dat verzoeker ter gelegenheid van het verhoor duidelijk maakte dat hij ervan uitging dat de inbewaringstelling tijdens de aanhouding zou voortduren, zodat een eventuele aanhouding ook volgens verzoeker geen gevolgen hoefde te hebben voor die inbewaringstelling. Nu het vereiste verhoor van de gefailleerde bovendien tijdig was aangevangen (en aldus aan de voorwaarden als onder 3.3. weergegeven is voldaan) en slechts zou worden aangehouden op verzoek van de gefailleerde zelf, waren er ook geen formele belemmeringen om de gevraagde aanhouding te verlenen. In dit licht bezien acht de wrakingskamer de beslissing van de rechter om het verhoor niet aan te houden zo onbegrijpelijk, dat zij de bij verzoeker bestaande vrees voor vooringenomenheid jegens hem naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd acht.
3.6.
Gezien het vorenstaande is naar het oordeel van de wrakingskamer het wrakingsverzoek gegrond. Het verhoor van verzoeker in het kader van artikel 87 Fw zal dus door een andere rechter in deze rechtbank moeten worden hervat.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking toe;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek met inachtneming van hetgeen hierboven is overwogen;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn advocaat mr. P.H.J. Körver;
• de curator;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. G.P. van Ham, J. Eisses en J. Brandt in tegenwoordigheid van de griffier en in openbaar uitgesproken op 30 augustus 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.