In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 september 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Soedanese nationaliteit claimende persoon, in beroep ging tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn opvolgende asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de aanvraag op 6 juni 2019 had afgewezen, omdat eiser geen nieuwe elementen had aangevoerd die zijn aanvraag konden onderbouwen. Eiser had eerder in 2009 zijn eerste asielaanvraag ingediend, die was afgewezen op basis van ongeloofwaardige identiteit en nationaliteit. Tijdens de zitting op 15 augustus 2019 heeft eiser echter aangevoerd dat zijn nationaliteit als Soedanees door de autoriteiten was vastgesteld, wat volgens hem een nieuw element vormde voor zijn opvolgende aanvraag.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had gesteld dat identiteit en nationaliteit als één element moesten worden beschouwd. De rechtbank benadrukte dat deze twee elementen afzonderlijk beoordeeld moeten worden, vooral omdat een asielzoeker meerdere nationaliteiten kan hebben. De rechtbank concludeerde dat de Soedanese nationaliteit van eiser een nieuw relevant element was dat niet in de eerdere beoordeling was meegenomen. Hierdoor was de niet-ontvankelijk verklaring van de aanvraag ondeugdelijk gemotiveerd.
De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1024. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.