ECLI:NL:RBDHA:2019:9358

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2019
Publicatiedatum
5 september 2019
Zaaknummer
NL19.13219
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de niet-ontvankelijk verklaring van een asielaanvraag op basis van onvoldoende motivering en nieuwe elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 september 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Soedanese nationaliteit claimende persoon, in beroep ging tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn opvolgende asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de aanvraag op 6 juni 2019 had afgewezen, omdat eiser geen nieuwe elementen had aangevoerd die zijn aanvraag konden onderbouwen. Eiser had eerder in 2009 zijn eerste asielaanvraag ingediend, die was afgewezen op basis van ongeloofwaardige identiteit en nationaliteit. Tijdens de zitting op 15 augustus 2019 heeft eiser echter aangevoerd dat zijn nationaliteit als Soedanees door de autoriteiten was vastgesteld, wat volgens hem een nieuw element vormde voor zijn opvolgende aanvraag.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had gesteld dat identiteit en nationaliteit als één element moesten worden beschouwd. De rechtbank benadrukte dat deze twee elementen afzonderlijk beoordeeld moeten worden, vooral omdat een asielzoeker meerdere nationaliteiten kan hebben. De rechtbank concludeerde dat de Soedanese nationaliteit van eiser een nieuw relevant element was dat niet in de eerdere beoordeling was meegenomen. Hierdoor was de niet-ontvankelijk verklaring van de aanvraag ondeugdelijk gemotiveerd.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1024. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.13219

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

ProcesverloopBij besluit van 6 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.13220, plaatsgevonden op 15 augustus 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich ook laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Soedanese nationaliteit te hebben. Op 20 november 2009 heeft hij in Nederland zijn eerste asielaanvraag gedaan. Bij besluit van 20 oktober 2011 is deze aanvraag afgewezen omdat eisers gestelde identiteit en nationaliteit niet geloofwaardig zijn geacht. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 17 april 2012 is dit besluit in rechte komen vast te staan.
Op 3 december 2012 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 11 december 2012 met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen. Tevens is een inreisverbod van twee jaar opgelegd. Dit besluit is bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 maart 2013 in rechte komen vast te staan.
Op 25 oktober 2013 heeft eiser wederom een opvolgende asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is op 4 november 2013 afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Awb. Dit besluit is rechte komen vast te staan nadat de Afdeling uitspraak heeft gedaan op 15 januari 2014.
Op 20 juni 2014 heeft eiser wederom een opvolgende asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 24 juni 2014 afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Awb omdat eiser zijn identiteit en nationaliteit nog immer niet aannemelijk heeft gemaakt. Dit besluit is in rechte komen vast te staan na de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 22 juli 2014.
2. Op 8 augustus 2018 heeft eiser een schriftelijke kennisgeving M35-O ingediend. Op 4 juni 2019 heeft een gehoor opvolgende aanvraag plaatsgevonden.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de opvolgende asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen aan zijn opvolgende asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd [1] . Eiser heeft aan zijn opvolgende aanvraag een drietal documenten afkomstig van de UMMA-partij ten grondslag gelegd. Bureau Documenten heeft onderzoek gedaan naar deze documenten en een verklaring opgesteld op 5 september 2018. Bureau Documenten heeft geconcludeerd dat het de authenticiteit van deze documenten niet kan beoordelen vanwege een gebrek aan voldoende en betrouwbaar referentiemateriaal. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser ook in deze asielprocedure zijn identiteit en nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Dat eiser eerder in vreemdelingendetentie is geplaatst en toen als Soedanees is beschouwd en is gepresenteerd aan de Soedanese autoriteiten, maakt overigens niet dat om die reden zijn identiteit en nationaliteit niet langer in geschil is, aldus verweerder.
4. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Eiser heeft in beroep herhaald dat hij eerder in 2014 door verweerder als Soedanees is beschouwd, zodat er wel degelijk sprake is van een nieuw element. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd bevestigd dat eiser op 26 september 2014 bij de Soedanese autoriteiten is gepresenteerd en dat daarbij zijn Soedanese nationaliteit is vastgesteld. Verweerder heeft ter zitting gesteld dit gegeven geen afbreuk doet aan het bestreden besluit, nu eisers nationaliteit en identiteit als één element worden beschouwd. Nu eisers identiteit nog altijd niet aannemelijk is geworden, is er geen sprake van een nieuw element die relevant kan zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
6. De rechtbank stelt op grond van het verhandelde ter zitting vast dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd. In het bestreden besluit is immers het standpunt ingenomen dat eisers nationaliteit nog altijd niet aannemelijk is geworden, terwijl zijn Soedanese nationaliteit na de vorige asielprocedure alsnog is vastgesteld. De rechtbank volgt ook niet het ter zitting ingenomen standpunt van verweerder dat identiteit en nationaliteit als één element moeten worden beschouwd, zodat in dit geval geen sprake zou zijn van een nieuw element. De identiteit en nationaliteit van een asielzoeker zijn immers verschillende elementen, nu een asielzoeker ook meerdere nationaliteiten kan bezitten. Ook uit verweerders Werkinstructie 2019/4 (herkomstonderzoek in asielzaken) blijkt dat een ongeloofwaardig bevonden identiteit niet per definitie betekent dat er sprake is van een onjuiste herkomst en nationaliteit.
7. Nu eisers Soedanese nationaliteit een nieuw element is die relevant kan zijn voor de beoordeling van eisers opvolgende asielaanvraag, heeft verweerder de aanvraag reeds hierom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Aan de bespreking van de overige beroepsgronden komt de rechtbank niet toe. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt de door eiser gemaakte proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1024 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1024 (duizendvierentwintig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. W.H. Mentink, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000