ECLI:NL:RBDHA:2019:9426

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2019
Publicatiedatum
9 september 2019
Zaaknummer
09/842407-18 (def)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis inzake diefstal met geweld en vordering benadeelde partij

Op 9 september 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1983, die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld. De rechtbank heeft eerder in een tussenvonnis op 8 juli 2019 de bewezenverklaring van de tenlastelegging vastgesteld en de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 10.394,34. De verdachte heeft op 3 december 2018, na het weigeren van zijn pinpas door het slachtoffer, geweld gebruikt en de pinpas afgenomen, waarna hij € 200,- heeft gepind. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de kwetsbare positie van het slachtoffer, een 70-jarige man, meegewogen in de strafoplegging. De verdachte heeft psychische problemen en is zwakbegaafd, wat door deskundigen is vastgesteld. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 4 jaar geëist, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, passend is. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder behandeling voor verslavingsproblematiek en het verbod op contact met het slachtoffer. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842407-18
Datum uitspraak: 9 september 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in [P.I.] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 2 april 2019 (pro forma), 24 juni 2019 (inhoudelijk) en 26 augustus 2019 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.A.C. Looijestijn en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. P.B. Spaargaren naar voren is gebracht.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 8 juli 2019, in welk vonnis zij het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde bewezen heeft verklaard, en de vordering van de benadeelde partij toewijsbaar heeft geoordeeld tot een bedrag van € 10.394,34, het onderzoek heropend en vervolgens geschorst om de officier van justitie uitvoering te laten geven aan het doen opstellen van een maatregelenrapport door de reclassering en het indienen daarvan. Het onderzoek is ter zitting van 26 augustus 2019 voortgezet vanaf de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en is vervolgens gesloten.

2.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

3.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

4.De op te leggen straf

4.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat de verdachte kampt met de nodige psychische problematiek en dat het bewezen verklaarde hierdoor in verminderde mate aan hem kan worden toegerekend. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de terbeschikkingstelling (hierna: tbs) van de verdachte zal worden gelast, met het stellen van voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, behoudens de voorwaarde van begeleid wonen of maatschappelijke opvang. Deze laatstgenoemde voorwaarde acht de officier van justitie niet noodzakelijk omdat de verdachte ook kan verblijven bij familie. De officier van justitie heeft ten slotte het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de tbs met voorwaarden gevorderd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel niet langer duurt dan de tijd die door de verdachte in voorarrest is doorgebracht. De raadsman heeft voorts bepleit geen tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen, maar de door de reclassering geformuleerde voorwaarden (met uitzondering van de bijzondere voorwaarde met betrekking tot het begeleid wonen) in het kader van een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Een tbs-maatregel is volgens de raadsman een te vergaande maatregel, omdat de oplegging van de maatregel niet door de veiligheid van personen wordt geëist en een minder ingrijpende sanctie (namelijk een voorwaardelijke gevangenisstraf) voorhanden is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het bewezenverklaarde
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld in de woning van het slachtoffer. Het slachtoffer is een bekende van de verdachte, die hem hielp door onderdak te bieden en hem geld te geven als hij hier om vroeg. Toen het slachtoffer op 3 december 2018 zijn pinpas niet aan de verdachte wilde geven, heeft de verdachte grof fysiek geweld tegen het slachtoffer gebruikt en de pinpas alsnog van hem afgenomen. De verdachte heeft hierna € 200,- gepind. Hij heeft hierbij enkel oog gehad voor zijn eigen belangen, namelijk om zichzelf te kunnen voorzien van drugs, zonder stil te staan bij de ernstige gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. De rechtbank zal bij de strafoplegging ten nadele van de verdachte rekening houden met het feit dat hij misbruik heeft gemaakt van de hulp die het slachtoffer hem bood en dat hij het slachtoffer meerdere keren heeft geslagen in zijn eigen woning, een plek waar het slachtoffer zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen. Ook de kwetsbare positie van het slachtoffer (een man van 70 jaar) en het ernstige en blijvende letsel dat de verdachte aan het slachtoffer heeft toegebracht neemt de rechtbank in strafverzwarende zin mee.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde acht de rechtbank een gevangenisstraf op zijn plaats.
Persoonlijke omstandigheden
Omtrent de persoon van de verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van de rapportages door psychiater dr. [naam] en psycholoog drs. [naam] . Beide gedragsdeskundigen concluderen dat er bij de verdachte sprake is van een stoornis in het gebruik van cocaïne en zwakbegaafdheid. De verdachte werd hierdoor ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde beïnvloed. Het recidiverisico wordt ingeschat als matig (verhoogd) tot hoog. De gedragsdeskundigen hebben in hun rapporten geadviseerd om de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. De deskundigen adviseren om de verdachte ambulant te laten behandelen door een Forensisch Psychiatrische Polikliniek, met urinecontroles onder toezicht van de reclassering, in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden.
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de deskundigen worden gedragen door inzichtelijke motiveringen en dat de rapporten op deugdelijke wijze tot stand zijn gekomen.
De rechtbank kan zich, gelet op de bij de verdachte geconstateerde psychiatrische problemen, verenigen met de conclusie van de rapporteurs dat de verdachte verminderd ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht. Op het advies tot oplegging van de tbs-maatregel gaat de rechtbank hierna in.
De reclassering heeft in haar advies van 16 augustus 2019 opgenomen dat zij het recidiverisico bij de verdachte als gemiddeld inschat. De risico’s tot delictgedrag bij de verdachte zijn volgens de reclassering met name gelegen in zijn verslavingsgevoeligheid, zijn verstandelijke beperking en zijn onrijpe persoonlijkheidsstructuur met antisociale en narcistische trekken. De steun en structuur die de familie van de verdachte biedt, wordt als een beschermende factor gezien. De reclassering sluit zich aan bij het advies van de deskundigen [naam] en [naam] en heeft advies uitgebracht over de voorwaarden die aan de tbs-maatregel moeten worden verbonden.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 21 augustus 2019. Hieruit blijkt dat de verdachte in 2015 is veroordeeld tot een geldboete voor een diefstal. De verdachte is niet eerder veroordeeld voor geweldsdelicten.
Welk kader?
De rechtbank acht het noodzakelijk dat de verdachte – naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf – zal worden behandeld en begeleid voor zijn verslavingsproblematiek en verstandelijke beperking. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is in welk kader deze behandeling moet plaatsvinden.
De rechtbank is van oordeel dat oplegging van de maatregel tot tbs met voorwaarden in het geval van de verdachte een te verregaande maatregel is. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat een tbs-maatregel een ultimum remedium is, waarmee met enige terughoudendheid moet worden omgegaan. Dit geldt ook wanneer het een tbs met voorwaarden betreft. Hierbij weegt de rechtbank mee dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten, dat hij niet eerder door de reclassering is begeleid en dat hij openstaat voor behandeling. De deskundigen hebben weliswaar geadviseerd tot behandeling van de problematiek bij de verdachte in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden, maar zij hebben het advies op dit punt niet nader gemotiveerd waarom dit niet in het kader van een voorwaardelijke gevangenisstraf zou kunnen. Bovendien zijn deze adviezen mede gebaseerd op verdenkingen waarvan de verdachte wordt vrijgesproken (poging doodslag en verkrachting). Naar het oordeel van de rechtbank doet een deels voorwaardelijke gevangenisstraf in dit geval voldoende recht aan de omstandigheden waaronder de bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de beveiliging van de maatschappij.
De rechtbank zal bij het opleggen van de bijzondere voorwaarden aansluiten bij de voorwaarden zoals deze in het reclasseringsadvies van 16 augustus 2019 zijn genoemd en waarvan oplegging door de officier van justitie is gevorderd. Het zal de verdachte echter wel worden toegestaan om bij zijn vader te wonen zolang de reclassering daarmee akkoord is. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke strafdeel een proeftijd van drie jaren verbinden.
Conclusie
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden is, met aftrek van het voorarrest. Van deze straf zal een gedeelte van negen (9) maanden voorwaardelijk worden opgelegd, met een proeftijd van drie jaar. Aan het voorwaardelijke deel worden de hierna te noemen bijzondere voorwaarden verbonden. Met deze straf wijkt de rechtbank af van de gevangenisstraf die door de officier van justitie is gevorderd, omdat die eis naar het oordeel van de rechtbank afwijkt van de straffen die doorgaans in vergelijkbare zaken worden opgelegd, en omdat daarin onvoldoende tot uitdrukking wordt gebracht dat de verdachte van de ten laste gelegde poging doodslag en verkrachting wordt vrijgesproken. Tegelijkertijd zijn de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de lichamelijke gevolgen voor het slachtoffer aanleiding om, anders dan door de verdediging is bepleit, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die langer duurt dan het voorarrest.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. Gelet op het feit dat de deskundigen het herhalingsgevaar als matig verhoogd tot hoog inschatten, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan indien hij niet na invrijheidstelling direct aan zijn behandeling zal beginnen. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

5.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 36f, 57, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

6.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals onder 3.5 van het tussenvonnis d.d. 8 juli 2019 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1, subsidiair:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
ten aanzien van feit 2;
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
9 (negen) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op
drie jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- zich gedurende de proeftijd meldt bij GGZ Fivoor, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- niet naar het buitenland of naar de Nederlandse Antillen gaat zonder toestemming van de reclassering;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van Fivoor Ambulant Centrum, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgaanstelling aan te geven;
- voor zover – ter beoordeling van voormelde zorginstelling in overleg met de reclassering – zich een crisis bij de veroordeelde voordoet, zich eenmalig laat opnemen ter bestrijding van die crisis, waarbij de behandeling tevens kan bestaan uit detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek, voor de duur van maximaal zeven weken of zoveel korter als de zorginstelling in overleg met de reclassering noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd bij zijn vader verblijft, in overleg met de reclassering; indien en zodra de reclassering dit nodig acht, zal de veroordeelde alsnog verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, en houdt zich aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
- zich gedurende de proeftijd onthoudt van het gebruik van softdrugs, harddrugs en alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek, urineonderzoek en ademonderzoek;
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met [slachtoffer] zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht; de politie houdt toezicht op de handhaving van dit verbod;
- zich gedurende de proeftijd niet bevindt in de [adres] te Den Haag, zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht; de politie houdt toezicht op de handhaving van dit verbod;
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen en bewindvoering; betrokkene geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- niet deelneemt aan kansspelen;
geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling GGZ Fivoor de opdracht als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het – op grond van artikel 14d, tweede lid Sr – uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
de vordering van de benadeelde partij;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer] een bedrag van € 10.394,34, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 2.894,34 vanaf 19 juni 2019 en over een bedrag van € 7.500,00 vanaf 3 december 2018, beide tot aan de dag van algehele voldoening;
wijst de vordering af ten aanzien van een bedrag van € 400,00;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
de schadevergoedingsmaatregel;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 10.394,34, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 2.894,34 vanaf 19 juni 2019 en over een bedrag van € 7.500,00 vanaf 3 december 2018, beide tot aan de dag van algehele voldoening, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 86 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.F.H. van Eijk, voorzitter,
mr. P. Burgers, rechter,
mr. B.A. Sturm, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L. Konings, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 september 2019.