Overwegingen
1. Verweerder heeft bij beschikking van 13 februari 2018 (de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [plaats] , op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken op waardepeildatum 1 januari 2017 voor het kalenderjaar 2018 vastgesteld op € 143.000.
2. Eiser heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
3. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. Deze termijn begint op de dag na die van de dagtekening van de beschikking. Dit volgt uit artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in samenhang met artikel 231 van de Gemeentewet.
4. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn door verweerder is ontvangen. Als het bezwaarschrift per post wordt verstuurd, is het ook tijdig ingediend wanneer het voor afloop van de termijn op de post is gedaan en door verweerder is ontvangen binnen een week na afloop van de termijn. Dit volgt uit artikel 6:9, eerste en tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5. Als een bezwaarschrift te laat is ingediend, moet verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig indienen van het bezwaarschrift betrokkene niet is toe te rekenen. Dan blijft op grond van artikel 6:11 van de Awb de niet-ontvankelijkverklaring achterwege.
6. De dagtekening van de beschikking is 13 februari 2018 zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde op 27 maart 2018. Het bezwaarschrift heeft als dagtekening 22 maart 2018, maar het is volgens de daarop geplaatste datumstempel door verweerder ontvangen op 25 mei 2018.
7. Verweerder heeft verklaard dat door de gemachtigde op 22 maart 2018 een grote hoeveelheid bezwaarschriften is ingediend en dat daarbij enkele bezwaarschriften in het ongerede zijn geraakt. Verweerder heeft eiser daarom het voordeel van de twijfel gegeven en het bezwaar ontvankelijk geacht.
8. De vraag of een bezwaarschrift tijdig is ingediend, is van openbare orde en de rechtbank dient dan ook te beoordelen of verweerder terecht het bezwaar niet niet-ontvankelijk heeft verklaard.
9. Op 9 april 2018 is door WOZMeldpunt (de andere gemachtigde) bezwaar gemaakt tegen de beschikking. Dit bezwaarschrift is op 10 april 2018 door verweerder ontvangen en de daarbij gevoegde machtiging is op 6 april 2018 door eiser ondertekend. Eiser heeft op
26 mei 2018 de huidige gemachtigde gemachtigd om bezwaar in te dienen. Bij brief van
30 mei 2018 heeft de gemachtigde die machtiging aan verweerder gezonden. Bij
e-mailbericht van 5 juli 2018 heeft eiser aan de huidige gemachtigde meegedeeld dat hij het bezwaar dat is ingediend door de andere gemachtigde intrekt. Op 17 augustus 2018 heeft de huidige gemachtigde een afschrift van dat e-mailbericht aan verweerder gezonden onder mededeling dat eiser wenst dat de huidige gemachtigde het bezwaar voortzet.
10. De bewijslast dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend rust op eiser. Eiser heeft verklaard dat het bezwaarschrift per gewone post is verzonden en dat hij geen bewijsstukken van die verzending kan overleggen. Eiser heeft ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat reeds in maart 2018 namens hem een bezwaarschrift is ingediend. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat een machtiging uit maart 2018 ontbreekt, dat in april 2018 bezwaar is gemaakt met overlegging van een machtiging en dat de huidige gemachtigde in de brief van 30 mei 2018 schrijft dat hij het bezwaar recent heeft ingediend. De rechtbank ziet geen aanleiding uit te gaan van een andere ontvangstdatum van het door de gemachtigde ingediende bezwaar dan 25 mei 2018. De verklaring van verweerder dat er enkele op
22 maart 2018 ingediende bezwaarschriften in het ongerede zijn geraakt, is, gezien al het voorgaande, onvoldoende om aan te nemen dat dit ook bij dit bezwaarschrift het geval is. Ook indien zou worden uitgegaan van de datum van ontvangst van het bezwaarschrift dat door de andere gemachtigde is ingediend, is het bezwaarschrift na afloop van de bezwaartermijn ingediend. Dat betekent dat verweerder er ten onrechte van is uitgegaan dat tijdig bezwaar is gemaakt.
Gesteld noch gebleken is dat eiser niet in staat is geweest tijdig bezwaar te maken zodat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb op grond waarvan de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar achterwege zou moeten blijven.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen, had verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren in plaats van ongegrond. Het beroep is daarom gegrond verklaard.
12. De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Het beroep is immers niet gegrond verklaard op basis van hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.J.E. Steijvers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 september 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op: