ECLI:NL:RBDHA:2019:9772
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering van een machtiging tot voorlopig verblijf voor een biologisch kind op basis van onvoldoende feitelijke gezinsband
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 5 september 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen de weigering van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor een biologisch kind. Eiseres, die stelt Eritrese nationaliteit te bezitten, heeft op 17 mei 2019 beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 29 april 2019 was genomen. De staatssecretaris had de aanvraag voor de mvv afgewezen, omdat eiseres volgens hem niet tot het gezin van de referent behoorde en er onvoldoende feitelijke invulling was gegeven aan het gezinsleven, wat in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM.
Tijdens de zitting op 25 juli 2019 is eiseres verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de verweerder niet aanwezig was. Eiseres voerde aan dat de staatssecretaris ten onrechte aannam dat een beschermenswaardig gezinsleven alleen kan worden aangetoond met een 'family residence card'. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er geen feitelijke gezinsband was, omdat de referent niet voldoende bewijs had geleverd van zijn betrokkenheid bij het leven van eiseres. De rechtbank benadrukte dat de enkele biologische verwantschap niet voldoende is voor een beschermenswaardig gezinsleven.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht had afgewezen, omdat niet aan alle vereisten was voldaan. De rechtbank oordeelde ook dat de belangen van het kind niet onvoldoende waren meegewogen en dat de hoorplicht niet was geschonden. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.