ECLI:NL:RBDHA:2019:9789

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2019
Publicatiedatum
17 september 2019
Zaaknummer
C/09/576381 / JE RK 19-1603
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer
Zaaksgegevens: C/09/576381 / JE RK 19-1603
Datum uitspraak: 17 juli 2019

Beschikking van de rechtbank

Voorlopige ondertoezichtstelling

in de zaak naar aanleiding van het mondeling ter terechtzitting van 3 juli 2019 gedane (en nadien schriftelijk bevestigd op 4 juli 2019) verzoekschrift van:
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden(hierna te noemen: de Raad),
betreffende:
- [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] (Polen).
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[Y] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats Y] , Polen,
advocaat: mr. S. Scheimann te [plaatsnaam] .

[X] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats X] ,
advocaat: mr. Y.M. Schrevelius, te [plaatsnaam] .

Het procesverloop

Op 3 juli 2019 heeft ter terechtzitting de mondelinge behandeling plaatsgevonden van het verzoek van de vader tot teruggeleiding van de minderjarige [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar Polen (procedure met zaak- en rekestnummer C/09/574654/FA RK 19-4137). Ter zitting heeft de Raad mondeling verzocht om de voorlopige voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit te spreken en subsidiair om de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] . Op het verzoek tot teruggeleiding en een voorlopige voogdij zal bij afzonderlijke beschikking op 17 juli 2019 worden beslist.
Ter zitting zijn verschenen: de vader, vergezeld van de tolk mevrouw [tolk Y] en bijgestaan door zijn advocaat, alsmede de moeder, vergezeld van de tolk mevrouw [tolk X] en bijgestaan door haar advocaat, en mevrouw [medewerker RvdK] , namens de Raad.

Feiten

  • De ouders zijn gehuwd op [huwelijksdatum] 2014 gehuwd te [huwelijksplaats] , Polen.
  • Zij zijn de ouders van de volgende nu nog minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , Polen,
- [minderjarige 2] geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] , Polen.
  • De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.
  • Op of omstreeks 21 december 2018 is de moeder met de kinderen vanuit Polen naar Nederland vertrokken.
  • De kinderen verblijven bij de moeder in Nederland. De kinderen hebben echter, zoals blijkt uit de beschikking van deze rechtbank van 17 juli 2019 inzake de teruggeleidingsprocedure, hun formele hoofdverblijfplaats in Polen.
  • De vader, de moeder en de kinderen hebben de Poolse nationaliteit.

Beoordeling

De rechtbank heeft het primaire verzoek van de Raad tot voorlopige voogdij afgewezen bij beschikking van 17 juli 2019, zodat de rechtbank toekomt aan het subsidiaire verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] .
Het subsidiaire verzoek strekt tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] van de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering [plaatsnaam] , met toepassing van artikel 1:257 van het Burgerlijk Wetboek.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van de Raad is aan te merken als een verzoek tot het nemen van een voorlopige en bewarende maatregel zoals bedoeld in artikel 20 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Brussel II-bis). Op grond van dit artikel vormt in spoedeisende gevallen de verordening voor de gerechten van een lidstaat geen beletsel om met betrekking tot personen die zich in die staat bevinden, voorlopige en bewarende maatregelen te nemen waarin de wetgeving van die lidstaat voorziet, zelfs indien krachtens deze verordening een gerecht van een andere lidstaat bevoegd is om ten gronde over de zaak te beslissen.
Nu [minderjarige 1] op dit moment feitelijk in Nederland verblijft, heeft de Nederlandse rechter naar het oordeel van de rechtbank rechtsmacht om naar Nederlands recht het verzoek te behandelen en te beoordelen.
De rechtbank Den Haag komt voorts op grond van artikel 269 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) relatieve bevoegdheid toe.
De Raad stelt dat de ontwikkeling van [minderjarige 1] wordt bedreigd, omdat er geen contact is met de vader. Ook zijn er trauma’s, omdat [minderjarige 1] erg veel heeft meegemaakt. De Raad is van mening dat de moeder de ernst van de problemen niet ziet en niet in staat is de belangen van haar kinderen te laten prevaleren boven haar eigen belangen.
De moeder verzet zich tegen de ondertoezichtstelling. Zij is bereid om [minderjarige 1] de voor hem noodzakelijke hulp te bieden. Hiertoe heeft zij inmiddels contact met een maatschappelijk werker.
De vader verzet zich niet tegen het verzoek van de Raad.
De rechtbank overweegt dat de kinderrechter op grond van artikel 1:257 BW een kind voorlopig onder toezicht kan stellen indien een ernstig vermoeden bestaat dat de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, is vervuld en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen. De kinderrechter bepaalt de duur van dit toezicht op ten hoogste drie maanden en kan de beslissing te allen tijde herroepen.
De rechtbank overweegt dat de situatie van [minderjarige 1] zorgelijk is. Hij lijkt beschadigd door de ingrijpende gebeurtenissen die hij heeft meegemaakt: het overlijden van zijn grootouders, de verhuizingen en het wisselen van school. Volgens de Raad ligt er teveel druk op hem en heeft hij moeten kiezen tussen zijn ouders. [minderjarige 1] heeft een zeer negatief beeld van zijn vader en heeft geen enkel contact meer met zijn vader. De rechtbank acht dit evenals de Raad schadelijk voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] . Hij heeft hulp nodig om de gebeurtenissen te verwerken en er is ook hulp nodig bij de onduidelijkheid die is ontstaan over de toekomst door het verblijf in Nederland. De moeder lijkt [minderjarige 1] hierin onvoldoende te kunnen ondersteunen. De hulp van een maatschappelijk werker acht de rechtbank onvoldoende.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een ernstig vermoeden dat [minderjarige 1] zodanig opgroeit dat zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. De rechtbank acht het daarom noodzakelijk dat [minderjarige 1] voorlopig onder toezicht wordt gesteld. Mocht de toewijzing van het verzoek tot teruggeleiding van de kinderen naar Polen onherroepelijk worden dan kan de ondertoezichtstelling worden overgedragen aan de Poolse instanties.

Beslissing

De rechtbank:
stelt [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] (Polen), voorlopig onder toezicht van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering [plaatsnaam] van 17 juli 2019 tot 17 oktober 2019;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I. Zetstra, H. Dragtsma en A.M. Grüschke, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. M.I. Noordegraaf als griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2019.
Ingevolge artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat tegen deze beslissing geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.