5.4De rechtbank is van oordeel dat met deze aanpak sprake is van inadequaat toezicht op de naleving van het verbod en daarmee van onvoldoende invulling van de beginselplicht tot handhaving. Het heeft er immers op basis van de stukken alle schijn van dat er overtredingen plaatsvinden - verweerder ontkent dat ook niet - maar dat verweerder daarvan niet op de hoogte is omdat die overtredingen - naar de rechtbank aanneemt: onopzettelijk - niet worden geconstateerd. Hetgeen hier door verweerder tegenin wordt gebracht - in het kort: het constateren van overtreding is praktisch niet eenvoudig - kan naar het oordeel van de rechtbank niet gelden als een bijzondere omstandigheid waardoor van verweerder mag worden gevergd niet te handhaven.
6. Eiseres heeft verzocht om het varend ontgassen van benzeen te handhaven op de [X]. Het handhavingsverzoek heeft in beginsel een onbepaalde looptijd; het is niet begrensd in de tijd en beperkt zich ook niet tot een bepaalde periode. De rechtbank laat in het midden of dit verzoek als zodanig voldoende concreet is om tot handhaving over te gaan. Eiseres heeft namelijk - in lijn met de door verweerder zelf in het leven geroepen werkwijze - meldingen gedaan die ieder op zich voldoende concreet zijn om te kunnen dienen als (invulling van het) verzoek om handhaving en elk een begin van bewijs bevatten dat er een overtreding heeft plaatsgevonden, zodat ook sprake is van een voldoende onderbouwd verzoek. De door eiseres overgelegde stukken bevatten namelijk een lijst met negentien meldingen bij de ODMH over de periode 9 juni 2018 tot en met 24 oktober 2018 die zijn doorgezet naar de DCMR. De bij de ODMH gedane meldingen bevatten een datum, tijdstip en klachtomschrijving. Na analyse door de DCMR zijn de operationele diensten in veertien gevallen ingeschakeld. In de lijst met meldingen is aangegeven wat op het moment van de melding in het e-nose netwerk werd gesignaleerd, wat uit de analyse in de meldkamer bij de DCMR kwam, welke actie is ondernomen en wat is teruggekoppeld.
Heeft er een overtreding plaatsgevonden?
7. De rechtbank leest in de lijst met meldingen niet alleen hetgeen daarover in 6 is overwogen, maar begrijpt daaruit ook dat in sommige gevallen door de DCMR telefonisch contact is opgenomen met de schipper van het schip waar de melding betrekking op had. Daarbij is door de schipper een enkele maal erkend dat er werd ontgast. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder gesteld dat een bekentenis onvoldoende is voor het constateren van een overtreding. De rechtbank onderschrijft dat het vaststellen van een overtreding deugdelijk dient te gebeuren. Echter overweegt zij dat in de onderhavige situatie een uitdrukkelijke erkenning van de verantwoordelijke schipper tegenover een deskundige milieudienst, in combinatie met de door de e-nose gemeten verhoging op de betreffende tijd en plaats een voldoende deugdelijke onderbouwing vormt. Immers wordt juist in de analyse door de DCMR bepaald of voldoende vermoeden is dat er wordt ontgast, zodat, als dit door de betreffende schipper wordt bevestigd, deze analyse tezamen met de uitdrukkelijke erkenning door de schipper, bestuursrechtelijk in beginsel voldoende zekerheid biedt om een overtreding vast te kunnen stellen.
In dit verband wijst de rechtbank in het bijzonder op de melding van 9 juni 2018, op een datum gelegen voor het primaire besluit. Van deze melding kan naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval worden gesteld dat sprake is geweest van een overtreding. Nu verweerder zijn besluit heeft gebaseerd op de grondslag dat er geen enkele overtreding is geconstateerd, is die motivering onjuist en is het beroep reeds daarom gegrond.
8. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder ten onrechte het handhavingsverzoek van eiseres afgewezen op de grond dat er in de periode gelegen tussen het verzoek en het primaire besluit geen overtredingen zijn geconstateerd. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en het primaire besluit herroepen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een bestuurlijke lus, gelet op de beleidsvrijheid van verweerder bij het (invullen en uitvoeren) van de handhaving van het in geding zijnde verbod. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze aanvraag.
9. Omdat het beroep gegrond is ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in het door eiseres betaalde griffierecht. Van overige proceskosten is niet gebleken.