Uitspraak
Rechtbank den haag
1.[eiser sub 1] te [plaats 1] ,
[B&J] .te [plaats 2] ,
Rechtbank Den Haag
In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een kort geding dat is aangespannen door eisers, [eiser sub 1] en B&J, tegen gedaagden, waaronder de Stichting en [gedaagde sub 2 CS]. De zaak betreft de vraag aan wie de deurwaarder, [de gerechtsdeurwaarder 1], een geïncasseerd bedrag van € 3.578,75 moet afdragen. Dit bedrag is door [gedaagde sub 2 CS] aan de deurwaarder betaald in het kader van een proceskostenveroordeling die uitvoerbaar bij voorraad was verklaard. De eisers stellen dat het bedrag aan [eiser sub 1] toekomt, terwijl gedaagden, waaronder de Stichting, beweren dat het bedrag aan hen moet worden afgedragen vanwege het gelegde beslag.
De voorzieningenrechter heeft op basis van de feiten en de verklaringen van de betrokken partijen geoordeeld dat de afspraak tussen [eiser sub 1] en B&J inhoudt dat de proceskostenvergoedingen uitsluitend aan [eiser sub 1] toekomen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een depot van het bedrag bij de deurwaarder en dat het bedrag door de deurwaarder is geïncasseerd in opdracht van [eiser sub 1].
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het beslag dat door de Stichting is gelegd niet relevant is voor de afdracht van het bedrag, omdat [eiser sub 1] de rechtmatige ontvanger is. De rechter heeft bepaald dat de deurwaarder het bedrag aan [eiser sub 1] moet afdragen en heeft gedaagden veroordeeld in de proceskosten van het geding. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.