ECLI:NL:RBDHA:2019:9916

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2019
Publicatiedatum
20 september 2019
Zaaknummer
09/81709719
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: verwerping putatief noodweer en vrijspraak poging doodslag; poging tot zware mishandeling en mishandeling wettig en overtuigend bewezen

Op 19 september 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De zaak betreft een steekpartij die plaatsvond op 10 april 2019 in het Kruisvaarderspark te Rijswijk, waarbij de verdachte met een mes twee medeleerlingen verwondde. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij opzet had op de dood van het slachtoffer. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling van het eerste slachtoffer en mishandeling van het tweede slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door met een mes in de borst van het eerste slachtoffer te steken, bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard. De rechtbank verwierp het beroep op putatief noodweer, omdat de verdachte zich niet in een situatie van dreiging bevond op het moment dat hij het mes pakte. De verdachte werd veroordeeld tot 158 dagen jeugddetentie, waarvan 60 dagen onvoorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding door de jeugdreclassering en het volgen van onderwijs. Daarnaast werd een schadevergoeding toegewezen aan het eerste slachtoffer, met een bedrag van €2.653,20, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/817097-19
Datum uitspraak: 19 september 2019
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft dit vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op de zitting van 27 juni 2019 en 5 september 2019 behandeld.
De officier van justitie is mr. J.A. Buitenhuis en de raadsman van de verdachte is
mr. H. Weisfelt.

2.De tenlastelegging

De verdachte wordt verweten dat hij op 10 april 2019 heeft geprobeerd [naam 1] opzettelijk van het leven te beroven of hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een mes in de buik en/of borst van die [naam 1] te steken (feit 1 primair en subsidiair).
Op diezelfde dag is ook [naam 2] gewond geraakt. De verdachte wordt verweten dat hij ook heeft geprobeerd [naam 2] opzettelijk van het leven te beroven of hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen of hem te hebben mishandeld door met een mes in de buik en/of heup van die [naam 2] te steken (feit 2 primair, subsidiair en meer subsidiair).
De volledige tekst van de - gewijzigde - tenlastelegging is opgenomen in bijlage I van dit vonnis en maakt daarvan deel uit.

3.Standpunten en beoordeling

3.1
Inleiding
Op woensdag 10 april 2019 omstreeks 15.30 uur, heeft er een steekpartij plaats gevonden in het Kruisvaarderspark te Rijswijk. Twee leerlingen van het [school] hadden ruzie en waren aan het vechten. Een van de twee jongens, de verdachte, pakte een mes, maakte hiermee zwaaiende bewegingen en raakte de andere jongen, [naam 1] met het mes in de borst. Een omstander die probeerde te voorkomen dat iemand door het mes zou worden verwond, te weten [naam 2] , raakte zelf ook gewond door het mes.
De vraag die thans voorligt is hoe het handelen van de verdachte telkens dient te worden gekwalificeerd.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, overeenkomstig zijn op schrift gestelde requisitoir, geëist dat
de verdachte wordt vrijgesproken van feit 2 primair en dat de feiten 1 primair en 2 subsidiair bewezen kunnen worden verklaard.
Door het steken in de borst van [naam 1] heeft de verdachte, aldus de officier van justitie, de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij vitale onderdelen van het lichaam zou raken en dat aangever daardoor zou kunnen komen te overlijden. Dit is, aldus de officier van justitie, anders bij het steken van [naam 2] Door het zwaaien met het mes heeft de verdachte, in de zin van voorwaardelijk opzet, het risico voor lief genomen dat hij [naam 2] zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van feit 1 primair alsook van feit 2 primair, subsidiair en meer subsidiair.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 subsidiair aangegeven dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, nu de verdachte door het maken van een horizontale zwaaibeweging met een mes welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [naam 1] zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen, echter niet dat hij zou kunnen komen te overlijden. Dat heeft de verdachte zich nooit gerealiseerd.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman gesteld dat de verdachte niet heeft doorgehad dat [naam 2] zich met de vechtpartij ging bemoeien en er tussen stapte. Het is nooit de bedoeling geweest dat de verdachte [naam 2] zou raken en de verdachte heeft dit ook niet zien aankomen. Zijn handeling is niet bewust zo gegaan. Onder die omstandigheden kan men niet concluderen, dat sprake zou zijn geweest van het welbewust de aanmerkelijke kans aanvaarden dat je iemand zal verwonden dan wel dat deze zou kunnen komen te overlijden, aldus de raadsman.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
[naam 1] heeft verklaard dat hij op 10 april 2019 op school, te weten het [school] te Rijswijk, iets te eten wilde kopen bij een kraampje. Op school was op dat moment een cultureel festival aan de gang in verband met het 60-jarig bestaan van de school. Achter het kraampje stond een jongen die, voor het gevoel van [naam 1] , iets te lang naar hem bleef kijken. Hierop maakte [naam 1] een opmerking, waarop de jongen achter de kraam, zijnde de verdachte, zei dat hij [naam 1] na schooltijd in het bos zou zien. Toen [naam 1] rond 15.45 uur via het Kruisvaarderspark naar huis wilde gaan, werd hij aldaar opgewacht door de verdachte en een 20-tal andere jongeren. Er ontstond een gevecht tussen [naam 1] en de verdachte, maar zij werden gestoord door een docent die naar hen schreeuwde. Nadat de docent weg was gegaan, ging het gevecht verderop in het park verder. Toen [naam 1] de verdachte in een houdgreep had en hem een paar klappen had gegeven, stond hij op en wilde hij weggaan. Hij hoorde vervolgens achter zich voetstappen rennend op hem afkomen. Toen hij zich omdraaide voelde hij een heel raar gevoel met ademhalen. [naam 1] deed zijn vest uit, zag veel bloed, deed zijn t-shirt uit en zag een gat. Hij raakte hierop in paniek. Vervolgens werd er eerste hulp aan hem verleend door twee meisjes. Zij drukten de wond dicht. [2]
Meerdere politieambtenaren kwamen snel ter plaatse en troffen [naam 1] aan met een verticale wond van ongeveer 5 centimeter, op de rechterzijde van zijn ribbenkast, rechts onder zijn hart. Ze verleenden eerste hulp en er werd een chest-seal op de wond bevestigd. Vervolgens is de medische zorg door de ambulance verpleegkundigen overgenomen en [naam 1] met spoed naar het ziekenhuis vervoerd, alwaar hij is geopereerd en opgenomen op de afdeling Intensive Care. [naam 1] was erg angstig en vroeg aan de politieambtenaren of hij dood zou gaan. [3]
Blijkens de medische informatie was er sprake van een steekwond aan de voorzijde van de thorax en is [naam 1] geopereerd waarbij longletsel, een diafragma ruptuur en een arteriële bloeding zijn verzorgd. De geschatte genezingsduur is 1 tot 3 maanden. [4]
Terwijl de politieambtenaren eerste hulp verleenden aan [naam 1] , meldde zich een tweede slachtoffer. Deze jongen, [naam 2] , vertelde in zijn zij te zijn gestoken, net boven zijn heup. [5] [naam 2] heeft verklaard dat hij op 10 april 2019 omstreeks 15.30 uur in het Kruisvaarderspark te Rijswijk was en dat hij een groep jongens zag. Hij was nieuwsgierig en ging kijken wat er gebeurde. Hij zag dat twee jongens aan het vechten waren. Hij herkende de jongens, omdat die bij hem op school zitten. Het gevecht stopte toen een docent iets riep. Vervolgens ging hij verder het park in. Hij zag dat een stukje verderop de twee jongens weer met elkaar op de vuist gingen. Hij zag dat een van de twee vervolgens iets probeerde uit zijn jas te halen en zag dat omstanders probeerden te voorkomen dat hij iets pakte.
Hij zag dat de verdachte een klapmes, geel of oranjekleurig, had gepakt, hiermee zwaaiende bewegingen maakte terwijl hij naar de andere jongen, [naam 1] ), liep. Hierdoor schoot het lemmet tevoorschijn. Hij zag dat de verdachte vervolgens het mes naast zijn been hield terwijl hij op [naam 1] afliep.
[naam 2] zag dat de verdachte [naam 1] stak met het mes in een zijwaartse beweging van rechts naar links, waarbij de verdachte het mes in zijn rechtervuist vasthield, met de duimzijde naar links en het lemmet ook.
[naam 2] trok de verdachte aan zijn linker kraag en probeerde hem weg te trekken bij [naam 1] . De verdachte zwaaide met het mes naar [naam 2] en deze werd geraakt door het mes. Hij voelde direct pijn, voelde aan zijn rechterheup en zag bloed op zijn handen.
Het mes was door de jas, trui en het shirt van [naam 2] heen gegaan. Het betrof een snee van ongeveer 3 centimeter. [6]
Blijkens de medische informatie was er sprake van een snijverwonding, die is gehecht met één 4.0 hechting, die na 10 dagen door de huisarts verwijderd mag worden. [7]
Op 27 april 2019 heeft een verbalisant [naam 1] thuis bezocht. [naam 1] vertelde dat hij zes dagen in het ziekenhuis had gelegen, dat hij een groot litteken heeft, dat hij alles weer kan, maar rustig aan moet doen met boksen en fitness en dat hij erg boos is op de verdachte. [naam 1] is angstig om weer naar school te gaan omdat hij bang is de verdachte tegen te komen. [8]
Op 27 april 2019 is ook [naam 2] thuis door de verbalisant bezocht. [naam 2] en zijn moeder vertelden dat de wond goed was gedicht. Er resteert een klein litteken. Wel vertoont [naam 2] angstig gedrag, hij is minder buiten dan voor het gebeurde en mijdt groepen. [9]
Diverse getuigen hebben een verklaring afgelegd. De rechtbank heeft alle verklaringen meegewogen, maar acht de verklaringen van [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] het meest redengevend.
[naam 3] heeft verklaard dat [naam 1] op school ruzie kreeg met een andere jongen en dat er was afgesproken om elkaar na schooltijd te treffen in het bos, zijnde het Kruisvaarderspark. Na schooltijd, om 15.30 uur, liep [naam 3] samen met [naam 1] en [naam 6] richting het park om naar huis te gaan. Zij kwamen een grote groep jongens tegen. [naam 1] en de jongen waar hij eerder die dag al ruzie mee had, gingen vechten. Nadat een docent had geroepen dat de jongens uit elkaar moesten, liepen de jongens verder het park in en vochten zij verder.
[naam 3] trok [naam 1] van de andere jongen af en zij wilden weggaan. Op dat moment zag [naam 3] dat de andere jongen op [naam 1] afrende en iets deed. Daarna zag hij alleen maar bloed op het shirt van [naam 1] . Hij zag dat de jongen een bebloed mes vasthield en dat de jongen wegrende. Hij riep meteen tegen [naam 6] dat hij een ambulance moest bellen. Twee meisjes verleenden eerste hulp bij [naam 1] . Hij zag dat [naam 2] ook gewond was aan zijn heup. [10]
[naam 4] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat [naam 1] en [verdachte] , de verdachte, elkaar vol spanning hadden aangekeken op school en dat zij het Kruisvaarderspark in gingen. Hij zag dat [naam 1] en de verdachte gingen vechten. Nadat zij van elkaar werden getrokken, zag hij dat [naam 1] een stap naar achteren deed en hoorde hij [naam 1] zeggen dat hij naar huis ging. [naam 4] hoorde de verdachte boos schreeuwen “je vecht als een pussy, je gooit me op de grond. Dat noem ik geen vechten”. [naam 1] liep naar zijn jas en de verdachte ook.
[naam 4] zag vervolgens dat de verdachte zich omdraaide en dat hij toen een mes vast had, dit openklapte en met dit mes op [naam 1] afstormde die op dat moment zijn jas aandeed.
De verdachte werd door meerdere personen tegengehouden maar zag toch kans om bij [naam 1] te komen. De verdachte had het mes in zijn rechterhand en was aan het zwaaien met het mes. [naam 4] probeerde met twee andere jongens de verdachte naar achteren te trekken. De verdachte zwaaide een aantal keren met het mes en maakte een aantal steekbewegingen naar [naam 1] . Op een gegeven moment rende de verdachte weg en bleek [naam 1] flink te bloeden. Hij was op de rechterzijde van zijn borst geraakt met het mes. Een tweede jongen bleek ook gewond te zijn. Hij bloedde aan zijn linkerheup. Dit was een van de jongens met wie [naam 4] had geprobeerd de verdachte bij [naam 1] weg te houden. [naam 4] hoorde dat hij [naam 2] heette. [11]
[naam 5] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de verdachte, die hij de kleine jongen noemt, en [naam 1] , die hij de Marokkaan noemt, aan het vechten waren, en dat ze uit elkaar werden getrokken. Ze stonden op 1,5 meter van elkaar toen de verdachte opeens een mes had en [naam 1] in zijn borstkas heeft gestoken. Er kwam veel bloed uit. [12]
Op 10 april 2019 omstreeks 19.10 uur heeft de verdachte zich samen met zijn ouders gemeld op politiebureau Laak te Den Haag en is de verdachte aangehouden als verdachte van poging doodslag en zware mishandeling. [13]
Na in zijn eerste twee verklaringen bij de politie te hebben gezwegen, heeft de verdachte in zijn derde verklaring verklaard dat hij op school achter een kraampje stond met eten en dat een jongen eten wilde pakken zonder strippenkaart. Hierop sprak hij de jongen aan en keken zij elkaar strak aan. Hierop zei de jongen tegen hem: “Kom naar buiten dan, we gaan alleen praten.” Omdat het hek van de school was gesloten konden zij niet naar buiten. Pas toen de school uit ging konden zij de school verlaten. Hij ging met zijn vrienden weg door het park. Hij werd toen ineens in een houdgreep gepakt en kreeg meerdere vuistslagen in zijn gezicht. Toen hij de kans kreeg om weg te rennen ging hij er van door. Hij was bij een vriend achterop een scooter gestapt. Vervolgens reden ze weer terug om zijn fiets op te halen, hij stapte van de scooter af en werd direct weer door de andere jongen aangevallen. Dit was de jongen die eerder bij het kraampje was. Hij kreeg de hele tijd stoten van de jongen die hem had gevloerd en wederom in een houdgreep hield. Daardoor kon de verdachte niets doen. De jongen gaf de verdachte steeds vuisten en bonkte zijn hoofd tegen de grond. Toen hij de kans zag stond hij op en haalde hij zijn mes uit zijn jaszak en draaide zich naar de jongen om. De jongen was al naar achteren gelopen, maar toen de jongen het mes zag begon hij de verdachte weer aan te vallen. De jongen trapte hem en de verdachte begon met het mes te zwaaien. Hij heeft toen de jongen met het mes geraakt, maar wist dit niet. Toen hij bloed zag rende hij weg.
De verdachte verklaarde dat er twee momenten van vechten zijn geweest, dat hij bang was en de eerste keer kon wegrennen, maar dat dit de tweede keer niet lukte. De verdachte heeft verklaard dat de jongen hem vuisten en knietjes gaf en dat hij zelf ook probeerde klappen te geven, maar dat deze niet raak waren. Hij kon niet weg, omdat zijn fiets er nog stond.
De verdachte verklaarde dat hij zijn jas uittrok om te kijken naar een scheur in zijn jas en dat de andere jongen hem toen weer aanviel.
De verdachte heeft verklaard dat hij ging schelden toen hij het mes al had getrokken en dat de jongen toen gelijk naar hem toekwam en hem trapte. De verdachte wilde de jongen bang maken door het mes te laten zien en te schelden.
De verdachte heeft voorts verklaard dat hij het mes niet op [naam 2] heeft gericht, maar dat die er tussen sprong. [14]
Op de zitting heeft de verdachte verklaard dat hij tijdens het tweede gevecht op de grond lag, dat [naam 1] hem in de houdgreep hield en hem klappen gaf. Op een gegeven moment ging [naam 1] van hem af, waarna hij opstond en naar zijn jas liep, die op ongeveer 1,5 meter lag, en zijn mes pakte. De verdachte heeft verklaard het mes te hebben gepakt omdat hij bang was en dacht dat hij nog meer klappen zou krijgen van [naam 1] . Hij dacht dat [naam 1] zou schrikken van het mes en zou wegrennen, maar toen hij het mes had gepakt, kwam [naam 1]
- die al was weggelopen - weer op hem aflopen. De verdachte heeft verklaard het mes in zijn linkerhand te hebben gehad en ermee te hebben gezwaaid van binnen naar buiten en toen kennelijk [naam 1] en ook [naam 2] te hebben geraakt.
De verdachte verklaart niet te hebben geweten dat hij [naam 1] had geraakt, maar te zijn weggerend toen hij hoorde dat [naam 1] bloed had.
Dat hij [naam 2] had geraakt toen die ertussen sprong, hoorde hij van [naam 2] zelf, waarna hij zijn excuses heeft aangeboden. [naam 2] had gezegd dat het oké was.
Ter zitting heeft de verdachte zijn excuses aangeboden aan [naam 1] , die deze excuses ook heeft geaccepteerd. [15]
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank is van oordeel dat op grond van vorenstaande bewijsmiddelen, in samenhang bezien met de overige verklaringen in het dossier, niet kan worden vastgesteld dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van [naam 1] , ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte zich op enig moment heeft gerealiseerd dat [naam 1] zou kunnen komen te overlijden. De verdachte wordt daarom van feit 1 primair vrijgesproken.
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [naam 1] . De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer – aanwezig is indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg door zijn handelen zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De verdachte heeft [naam 1] met een mes in zijn borst gestoken, een kwetsbaar deel van het lichaam waarin zich veel vitale organen, zoals het hart en de longen bevinden. Door de steekwond is ook letsel aan één van de longen van [naam 1] ontstaan. Door zo te handelen heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [naam 1] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wordt dan ook bewezen verklaard. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het handelen van de verdachte als poging tot zware mishandeling kan worden gekwalificeerd en acht feit 1 subsidiair wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen, in samenhang bezien met de overige verklaringen in het dossier, is de rechtbank ook van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van [naam 2] , ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet. De verdachte wordt dan ook van feit 2 primair vrijgesproken.
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [naam 2] . De rechtbank stelt voorop dat, zoals hiervoor al weergegeven, voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg
– zoals hier zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer – aanwezig is indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg door zijn handelen zal intreden.
Dit is, naar het oordeel van de rechtbank, niet het geval. Uit het dossier blijkt dat [naam 2] op enig moment tussen twee vechtende jongens in is gaan staan, waarvan er één een mes in zijn hand had. Tijdens de zwaaiende bewegingen die de verdachte met dit mes maakte is
[naam 2] geraakt. Van enige vorm van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de verdachte is de rechtbank niet gebleken. De verdachte wordt dan ook van feit 2 subsidiair vrijgesproken.
Wel is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [naam 2] ten laste gelegd onder feit 2 meer subsidiair. Immers
[naam 2] is door het handelen van de verdachte gewond geraakt aan zijn heup.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat feit 1 subsidiair en feit 2 meer subsidiair wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
De tekst van deze bewezenverklaring staat in bijlage 2 bij dit vonnis.

4.De strafbaarheid van de feiten en de strafbaarheid van de verdachte

4.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat de verdachte een beroep op putatief noodweer(exces) toekomt. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte kort ervoor meerdere klappen had gehad in het bijzin van zijn peer-group en ook door [naam 1] in de houdgreep was gehouden. Hoewel de verdachte en [naam 1] even uit elkaar zijn geweest, was de verdachte ervan overtuigd dat het vechten nog niet was afgelopen. Hij bevond zich in de situatie dat hij niet anders kon handelen dan zich verdedigen door het mes te pakken en daarmee te zwaaien. Dat de verdachte nadat hij het mes in zijn hand had, ook nog een trap van [naam 1] kreeg, bevestigt het idee van de verdachte dat de vechtpartij nog niet over was.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen geslaagd beroep kan worden gedaan op (putatief) noodweer, noodweerexces of psychische overmacht.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verstaat het verzoek van de raadsman als een beroep op putatief noodweer. Het beroep op putatief noodweer steunt in overwegende mate op de veronderstelling dat de verdachte zich nog steeds in de situatie bevond dat hij zich moest verdedigen.
Voor een geslaagd beroep putatief noodweer zal de rechtbank moeten beoordelen of sprake was van een verontschuldigbare dwaling aan de kant van de verdachte, bijvoorbeeld omdat hij niet alleen kon, maar redelijkerwijs ook mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan, omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de dreiging verkeerd heeft beoordeeld. Die verontschuldigbaarheid dient naar objectieve maatstaven te worden beoordeeld.
De getuigen [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] , waarvan de verklaringen zijn weergegeven onder 3.4, hebben allen verklaard dat [naam 1] en de verdachte uit elkaar waren getrokken en ieder voor zich naar hun jas liepen dan wel van plan waren naar huis te gaan, voordat de verdachte het mes pakte en naar [naam 1] toe liep dan wel rende. [naam 5] heeft verklaard dat [naam 1] en de verdachte, nadat zij uit elkaar waren gehaald, zich op 1,5 meter van elkaar bevonden. Dit heeft de verdachte ter zitting overigens zelf ook verklaard. Hij heeft bij de politie verklaard dat [naam 1] naar achteren liep en ter zitting heeft de verdachte verklaard dat [naam 1] op een gegeven moment van hem afging, waarna hij, de verdachte, opstond en naar zijn jas liep, die op ongeveer 1,5 meter lag, en zijn mes pakte.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt alleen al gelet op de verklaring van de verdachte zelf, inhoudend dat [naam 1] zich reeds had teruggetrokken en op enige afstand was op het moment dat de verdachte zijn mes pakte, het beroep op putatief noodweer niet. Uit het dossier, noch uit de verklaring van de verdachte kan worden opgemaakt dat er op het moment dat de verdachte zijn mes pakte om zich volgens eigen zeggen te verdedigen, nog dreiging vanuit [naam 1] was. Op basis van welke omstandigheden de verdachte zich verontschuldigbaar het dreigende gevaar zou hebben ingebeeld, is ter zitting van de zijde van de verdediging niet nader onderbouwd. Ook op deze grond slaagt een het beroep op putatief noodweer daarom niet. Het beroep op putatief noodweer wordt dan ook verworpen.
Aangezien geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten, zijn de feiten en de verdachte strafbaar.

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de verdachte wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 200 dagen, waarvan 102 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, met de bijzondere voorwaarden zoals die door de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) zijn geadviseerd, zijnde begeleiding door de jeugdreclassering in het kader van de meldplicht, het vinden van een school en/of het hebben van een dagbesteding en het volgen van een behandeling bij
De Waag.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven, mocht de rechtbank aan de oplegging van een straf toekomen, zich wel te kunnen vinden in de eis van de officier van justitie.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Om te bepalen welke straf en/of maatregel voor de verdachte gepast is, kijkt de rechtbank naar de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder ze zijn begaan en ook naar de persoon van de verdachte.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft [naam 1] met een mes in zijn borst gestoken en ook heeft de verdachte [naam 2] met zijn mes in zijn heup geraakt, waardoor beiden letsel hebben opgelopen.
Door zijn handelen heeft de verdachte op zeer ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van beide slachtoffers. Het is algemeen bekend dat een gebeurtenis als deze grote fysieke en emotionele impact heeft op de slachtoffers.
Uit de inhoud van de vordering benadeelde partij en ook de toelichting van slachtoffer [naam 1] ter zitting blijkt ook dat het gebeurde een grote impact heeft op het leven van [naam 1] . [naam 1] heeft nachtmerries (gehad) en is angstig op straat. Hij is erg op zijn hoede. Inmiddels heeft hij een verwijzing gekregen voor gesprekken met een psycholoog. Ook de lichamelijke conditie van [naam 1] is nog niet wat het was, deze gaat slechts langzaam vooruit.
Diverse – met name jeugdige - personen zijn getuige geweest van het gebeurde en dergelijke geweldsdelicten, die in het openbaar hebben plaatsgevonden, vergroten de in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid, in het bijzonder bij de personen die hiervan getuige zijn geweest.
De persoon van de verdachte
De verdachte is nog niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten.
In het rapport van de psycholoog [naam 7] van 5 juli 2019 leest de rechtbank dat er bij de verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Er lijkt, aldus de psycholoog, sprake te zijn van psychische overmacht in een uitzonderlijke, bedreigende context met een hevige gemoedsbeweging van de verdachte tot gevolg. Er zijn geen specifieke aanbevelingen te geven voor een passende straf of maatregel.
De voorlopige hechtenis heeft een diepe indruk op de verdachte gemaakt en van deze consequentie lijkt de verdachte voldoende geleerd te hebben om recidive in de toekomst te voorkomen, aldus de psycholoog.
In antwoord op een aantal schriftelijke vragen van de officier van justitie heeft de psycholoog in een toelichting op het rapport gedateerd 28 augustus 2019 aangegeven vanuit gedragsdeskundig oogpunt met de term ‘psychische overmacht’ iets te hebben willen zeggen over de mate van toerekenen. De psycholoog heeft gemeend deze term te moeten gebruiken omdat zij anders het risico zag dat bij gebrek aan stoornis hieruit logischerwijs zou kunnen voortvloeien dat de verdachte het ten laste gelegde, indien bewezen, volledig toe te rekenen zou zijn.
Voorts heeft de psycholoog in haar toelichting aangegeven dat er geen problematiek is geconstateerd waarvoor begeleiding of behandeling noodzakelijk is en dat het alsnog behandelen of begeleiden risicoverhogend kan werken in verband met stigmatisering.
Het beeld dat de verdachte geen verantwoordelijkheid zou nemen voor zijn handelen herkent de psycholoog niet.
De rechtbank heeft kennis genomen van diverse voorlichtingsrapporten van de Raad betreffende de persoon van de verdachte. Blijkens het meest recente rapport van
30 augustus 2019 is de verdachte een jongen met een gemiddelde intelligentie en is er geen sprake van een stoornis of gebrekkige gewetensontwikkeling. Er zijn geen kwetsbaarheden in de ontwikkeling van de verdachte gevonden, wel zijn er veel beschermende factoren.
De pedagogisch-affectieve vaardigheden van de moeder zijn toereikend sterk en ook met zijn vader heeft de verdachte een goed contact. [verdachte] kan zich voldoende inleven in anderen. Er zijn geen aanwijzingen voor hechtingsproblematiek, trauma’s of een gedragsstoornis.
De Raad acht begeleiding door de jeugdreclassering en het volgen van een behandeling bij De Waag aangewezen.
Geadviseerd wordt aan de verdachte, naast een onvoorwaardelijke jeugddetentiestraf gelijk aan het voorarrest, een voorwaardelijke jeugddetentiestraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden begeleiding door de jeugdreclassering in het kader van de meldplicht, het vinden van een school en/of het hebben van een dagbesteding en het volgen van een behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling.
Op de zitting is namens de Raad toegelicht dat, hoewel er geen sprake is van een stoornis of een gebrekkige ontwikkeling, een behandeling bij De Waag toch nodig is. Mocht het namelijk zo zijn dat de verdachte in een paniekreactie heeft gehandeld, dan zijn er zorgen over de impact van het delict en de impact van het voorarrest. Als de verdachte toch een actiever aandeel in het delict heeft gehad, dan is een delictanalyse door De Waag aangewezen.
Het is aan de expertise van de behandelaar van De Waag of een behandeling noodzakelijk is en zo ja, hoelang deze zal duren. Het is maatwerk. Begeleiding door de jeugdreclassering is wenselijk omdat er nog naar passend onderwijs voor de verdachte wordt gezocht, aldus de deskundige van de Raad.
Van de zijde van de jeugdreclassering zijn ter zitting twijfels uitgesproken over de noodzaak tot behandeling en begeleiding van de verdachte. Meegedeeld is dat uit onderzoek inmiddels is gebleken dat te veel inzet van begeleiding en behandeling recidiveverhogend kan zijn en stigmatiserend kan werken, zoals ook door de psycholoog is aangegeven.
Begeleiding door de jeugdreclassering is voor het vinden van passend onderwijs voorts niet noodzakelijk, nu het samenwerkingsverband en de oude school van de verdachte zich hiermee bezig houden. De verdachte heeft zich bovendien goed aan alle schorsingsvoorwaarden gehouden en doet het bij de dagbesteding 070WATT ook heel goed.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat tot uitgangspunt genomen de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd, zoals neergelegd in de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting.
De rechtbank is met de deskundige en de Raad van oordeel dat een deels voorwaardelijke straf een passende sanctie is. Het voorwaardelijke strafdeel wordt opgelegd om recidive te voorkomen en om ervoor te zorgen dat de begeleiding van de jeugdreclassering kan worden voortgezet. Dit deel van de straf hoeft de verdachte dus alleen te ondergaan als hij zich niet aan bepaalde hierna te noemen voorwaarden houdt. De rechtbank acht, met name gelet op de ernst van de feiten en het onverwachte gedrag van de verdachte met betrekking tot deze delicten, begeleiding door de jeugdreclassering noodzakelijk.
Delictanalyse kan, indien dit nodig wordt geacht, door de jeugdreclassering worden gerealiseerd en ook het bieden van ondersteuning bij het vinden van passend onderwijs is, naar het oordeel van de rechtbank, zeker aangewezen. De rechtbank ziet niet in dat dit stigmatiserend zou werken. Ook begeleiding door de jeugdreclassering is maatwerk en de begeleiding is op de persoon van de verdachte afgestemd.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het als voorwaarde stellen van behandeling bij
De Waag niet noodzakelijk is, nu de verdachte zich begeleidbaar opstelt en ook ter zitting de verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen.
De rechtbank zal wel als bijzondere voorwaarde opleggen dat de verdachte zich zal inspannen om onderwijs te volgen en/of een dagbesteding te hebben en te behouden.
De proeftijd stelt de rechtbank vast op 2 jaren. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten, gaat van de duur van het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie af.

6.De vordering van de benadeelde partij

6.1
De vordering
Mr. D.M. Siemerink-Looten heeft ten aanzien van feit 1 namens de wettelijk vertegenwoordiger van
[naam 1], op 27 augustus 2019, een vordering ingediend voor de geleden schade, met op 4 september 2019 nog een gewijzigde versie hiervan.
Na de toelichting, die door mr. Siemerink-Looten, ter zitting van 5 september 2019 is gegeven, blijkt dat een bedrag van
€ 9.653,20aan geleden schade wordt gevorderd, bestaande uit een bedrag van € 153,20 aan materiële schade en een bedrag van € 9.500,- aan immateriële schade, kort gezegd smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd de vordering in zijn geheel toe te wijzen ad
€ 9.653,20, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, indien de rechtbank tot een veroordeling komt, niet tegen toewijzing van de materiële schade van € 153,20 verzet, maar wel tegen de toewijzing van een bedrag van € 9.500,- aan immateriële schade. Hij heeft matiging van dit bedrag tot een bedrag van € 2.500,- bepleit, met afwijzing van de vordering voor het overige.
De raadsman heeft hierbij gewezen op artikel 2 en 7 van het Internationale Verdrag van de Rechten van het kind. De verdachte betreft een minderjarige en zijn belang moet worden meegewogen bij alle beslissingen die de rechtbank neemt.
6.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte wat betreft de materiële schade alle door de benadeelde partij gemaakte kosten ad
€153,20moet betalen. Dit betreft een bedrag van
€ 110,00 aan vergoeding van kleding, € 8,00 voor het opvragen van het medische dossier bij het MCH en € 35,20 aan parkeerkosten bij het MCH. De materiële kosten acht de rechtbank alleszins redelijk.
De benadeelde partij heeft door toedoen van de verdachte letsel opgelopen en pijn ondervonden. Ook heeft het gebeurde gevolgen gehad voor de psychische gesteldheid van de benadeelde. De rechtbank zal naar redelijkheid en billijkheid het bedrag aan geleden immateriële schade vaststellen op
€ 2.500,-.
De rechtbank zal de vordering derhalve toewijzen tot een bedrag van
€ 2.653,20.
Daar komt de wettelijke rente ook nog bij, te reken vanaf de dag dat het feit is gepleegd, zijnde 10 april 2019, tot de dag dat het bedrag is betaald.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering, nu er nog geen sprake is van een medische eindtoestand. Naar het oordeel van de rechtbank dient de mogelijkheid om een vordering bij de burgerlijke rechter in te dienen
open te blijven staan.
Dit brengt mee dat de verdachte moet worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt.
De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op € 0,00.
De rechtbank zal aan de verdachte ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen, zodat hij het bedrag aan de Staat moet betalen en de Staat ervoor zorgt dat hetgeen betaald is bij de benadeelde partij terecht komt. De rechtbank legt daarbij geen vervangende jeugddetentie op.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De straf en maatregel zijn gebaseerd op de artikelen:
36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals ze golden op het moment dat de feiten gepleegd werden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1 primair en feit 2 primair en subsidiair en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte feit 1 subsidiair en feit 2 meer subsidiair heeft gepleegd;
dat is volgens de wet:
feit 1 subsidiair
poging tot zware mishandeling;
feit 2 meer subsidiair - na wijziging van de tenlastelegging -
mishandeling;
verklaart deze feiten en de verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen wat meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
jeugddetentie voor de duur van 158 DAGEN;
bepaalt dat de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht hier vanaf getrokken moet worden, tenzij dat al bij een andere straf is gedaan;
bepaalt dat
60 DAGENvan deze jeugddetentie niet ten uitvoer zullen worden gelegd als de veroordeelde zich tot het einde van de proeftijd, die
2 jarenis, houdt aan de volgende voorwaarden:
1. dat hij zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar
feit;
2. dat hij zich zal melden bij de jeugdreclassering op momenten waarop zij dat willen en
zolang zij dat willen, tevens inhoudende een delictanalyse als de jeugdreclassering
dit noodzakelijk vindt;
3. dat hij zal zich zal inspannen om onderwijs te volgen en/of een dagbesteding te
hebben en te behouden;
geeft Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht om erop toe te zien dat de veroordeelde zich zal houden aan de voorwaarden en om hem daarbij te begeleiden;
wijst de veroordeelde op de overigens geldende voorwaarden dat hij gedurende de proeftijd:
4. voor het vaststellen van zijn identiteit zal meewerken aan het nemen van
vingerafdrukken of een identiteitsbewijs (artikel 1 Wet op de identificatieplicht) zal laten
inzien;
5. zal meewerken aan het jeugdreclasseringstoezicht en aan huisbezoeken;
heft op het geschorste beveltot voorlopige hechtenis van de verdachte;
feit 1
de rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam 1]toe tot het bedrag van
€ 2.653,20, vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 10 april 2019 tot de dag waarop de vordering is betaald en veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
legt aan de verdachte op de verplichting om
€ 2.653,20aan de Staat te betalen voor het slachtoffer
[naam 1];
bepaalt dat door betaling aan de Staat, de verplichting om aan de benadeelde partij te betalen vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.F. Mewe, kinderrechter, voorzitter,
mr. M.C. Bruining, kinderrechter,
mr. R.J. Wortelboer, kinderrechter-plv.,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 september 2019.
Mr. Wortelboer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlagen:
1) de tenlastelegging
2) de bewezenverklaring
Bijlage 1. De tenlastelegging
Aan bovenbedoeld gedagvaarde persoon is - na wijziging van de tenlastelegging -tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 april 2019 te Rijswijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, [naam 1] , van het leven te beroven, opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, heeft gestoken in het lichaam van [naam 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 april 2019 te Rijswijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [naam 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, heeft gestoken in de
buik en/of borst, althans het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 10 april 2019 te Rijswijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, [naam 2] , van het leven te beroven, opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, heeft gestoken in het lichaam van [naam 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 april 2019 te Rijswijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, [naam 2] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, heeft gestoken in de buik en/of heup, althans het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 april 2019 te Rijswijk [naam 2] heeft mishandeld door die
[naam 2] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans
eenmaal, te steken in de buik en/of heup, althans het lichaam.
Bijlage 2. De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart wettig en overtuigend bewezen dat:
1. subsidiair:
hij op 10 april 2019 te Rijswijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [naam 1] met een mes heeft gestoken in de borst, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. meer subsidiair:
hij op 10 april 2019 te Rijswijk [naam 2] heeft mishandeld door die [naam 2] met een mes, te steken in de heup.
Eventuele taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.

Voetnoten

1.De hierna genoemde pagina’s zijn terug te vinden in het dossier van politie Eenheid Den Haag met het nummer
2.Proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , p. 30-32
3.Proces-verbaal van bevindingen. p. 62-63 en p. 65
4.Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring van 15 april 2019, opgesteld door een arts van de afdeling
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 64
6.Proces-verbaal van aangifte van [naam 2] , met bijlagen, p. 36-42
7.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring d.d. 10 april 2019 van [naam 8] , arts-assistent,
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 171-172
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 170
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] , p. 46-48
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] , p. 55-57
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 5] , p. 118
13.Proces-verbaal van aanhouding [verdachte] , p. 19-20
14.Proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [verdachte] , met bijlage, p. 130-140
15.Verklaring verdachte [verdachte] ter zitting van 5 september 2019