2.5Ten tijde van de geboorte was de minderjarige door verzoeker in Nederland erkend. Deze erkenning heeft plaatsgevonden op 16 mei 2019.
3 Op 25 juli 2019 heeft verzoeker een aanvraag ingediend voor het verstrekken van een Nederlands paspoort, dan wel een laissez passer of een noodpaspoort ten behoeve van [D] .
4 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat de Georgische geboorteakte van [D] wegens strijd met de openbare orde niet kan worden erkend, zodat zijn identiteit niet kan worden vastgesteld. Op deze akte staat niet de biologische moeder dan wel de draagmoeder, doch de wensmoeder (verzoekster) vermeld als moeder. Dit is in strijd met artikel 1:198, eerste lid en onder a, van het Burgerlijk Wetboek, waarin is bepaald dat de vrouw uit wie het kind is geboren de moeder is. Daardoor kan ook de nationaliteit van [D] niet worden vastgesteld en is de aanvraag om een paspoort terecht buiten behandeling gesteld.
5 De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Paspoortwet heeft iedere Nederlander binnen de grenzen bij deze wet bepaald, recht op een nationaal paspoort, geldig voor tien jaren en voor alle landen.
Ingevolge het tweede lid heeft, in afwijking van het eerste lid, een Nederlander die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, recht op een nationaal paspoort geldig voor vijf jaren en voor alle landen.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Paspoortwet verschaft de in artikel 26 bedoelde autoriteit zich de nodige zekerheid over de identiteit en de nationaliteit van de aanvrager, en indien deze geen Nederlander is, tevens met betrekking tot diens verblijfstitel.
Ingevolge het tweede lid kan de aanvrager worden verzocht in verband met het in het eerste lid bedoelde onderzoek de nodige bewijsstukken over te leggen.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Paspoortuitvoeringsregeling Buitenland 2001 (hierna: Pub) wordt voor het verkrijgen van de nodige zekerheid over het Nederlanderschap van de aanvrager gebruik gemaakt van het door deze overgelegde Nederlandse reisdocument, alsmede van de door de aanvrager bij de aanvraag verstrekte gegevens.
Ingevolge het vierde lid wordt indien onzekerheid blijft bestaan over het Nederlanderschap van de aanvrager daarnaar een gericht onderzoek ingesteld. Dit onderzoek omvat zoveel mogelijk verificatie van de nationaliteit met behulp van door de aanvrager over te leggen documenten die zijn afgegeven door een bevoegde autoriteit, waaronder zijn geboorteakte, en eventuele andere bewijsstukken.
Ingevolge artikel 36, vijfde lid, van de Pub dient de aanvrager aan wie niet eerder een Nederlands reisdocument is verstrekt, bij zijn aanvraag andere identiteitsdocumenten die voorzien zijn van zijn foto en handtekening over te leggen. Indien hij dergelijke documenten niet kan overleggen of ondanks overlegging van deze documenten twijfel blijft bestaan over zijn identiteit, wordt daarnaar een gericht onderzoek ingesteld. Dit onderzoek omvat zoveel mogelijk verificatie van de identiteit met behulp van door de aanvrager over te leggen documenten die zijn afgegeven door een bevoegde autoriteit, waaronder zijn geboorteakte, en eventuele andere bewijsstukken.
Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de Pub wordt een aanvraag waarbij niet is voldaan aan het bepaalde in de artikelen 9 tot en met 51 niet in behandeling genomen.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN) wordt onder vader verstaan, de man tot wie het kind, anders dan door adoptie, in de eerste graad in opgaande lijn in familierechtelijke betrekking staat.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de RWN is Nederlander het kind waarvan ten tijde van zijn geboorte de vader of de moeder Nederlander is, alsmede het kind van een Nederlander die voordien is overleden.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de wetgever terecht een groot belang hecht aan het bevorderen van het behoud van het vertrouwen in de Nederlandse reisdocumenten, met name vanwege de onmisbare rol die deze documenten vervullen als een bewijs op het eerste gezicht van identiteit en nationaliteit. Het verstrekken van Nederlandse reisdocumenten aan personen van wie de nationaliteit niet boven alle twijfel is verheven, ondergraaft het vertrouwen in dergelijke reisdocumenten per definitie.
De wet- en regelgeving laat verweerder daarom geen ruimte om bij de aanvraag om een paspoort persoonlijke belangen te laten meewegen.
Gezien het vorengaande acht de voorzieningenrechter het treffen van een voorlopige voorziening in deze zaak, hangende de bezwaarprocedure, voor zover deze ziet op het verstrekken van een Nederlands paspoort, een te verstrekkende voorziening. De voorzieningenrechter ziet echter grond om verweerder op te dragen ten behoeve van [D] aan verzoekers een nooddocument (laissez passer) te verstrekken.
Daartoe acht de voorzieningenrechter het volgende van belang.
Gebleken is dat [D] op dit moment in Georgië wordt verzorgd door verzoekster, de wensmoeder, en dat laatstgenoemde niet onbeperkt in dit land kan verblijven.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het niet in het belang van [D] als hij als staatloos burger (voor zover hij niet reeds de Nederlandse nationaliteit heeft), zonder de verzorging door de wensouders, in Georgië zou moeten achterblijven. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat er sprake is van een aantoonbare humanitaire noodzaak voor [D] om te kunnen reizen.
Daarnaast is het aannemelijk dat [D] , eenmaal in Nederland, daadwerkelijk in juridische zin het kind van verzoeker zal blijken te zijn dan wel zal kunnen worden. Daarbij wijst de voorzieningenrechter er op dat niet in geschil is dat verzoeker de biologische vader is van [D] (hetgeen ook blijkt uit een door Verilabs uitgevoerd verwantschapsonderzoek) en dat hij hem voor de geboorte, met toestemming van de draagmoeder, in Nederland heeft erkend. Indien deze erkenning rechtsgeldig zal blijken of anderszins zal worden bevestigd, zal dit betekenen dat [D] – via de vader - de Nederlandse nationaliteit reeds heeft gekregen dan wel nog zal verkrijgen. Ter zitting is namens verzoeker toegezegd dat de nodige procedure(s) zullen worden opgestart zodra [D] in Nederland is. De voorzieningenrechter acht het in het belang van [D] dat hij de uitkomst van deze procedure(s) in Nederland mag afwachten.
De voorzieningenrechter zal daarom verweerder opdragen om binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een laisser passer (of zogeheten nooddocument) af te geven ten behoeve van [D] .
6 Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
7 De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).