ECLI:NL:RBDHA:2020:10069
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van een minnelijke schuldregeling met een duur van 53 maanden
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 augustus 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een minnelijke schuldregeling door verzoekster, die een totale schuld heeft van € 29.608,73 aan elf schuldeisers. Verzoekster heeft een schuldregeling aangeboden die inhoudt dat aan preferente en concurrente schuldeisers respectievelijk 11,88% en 5,94% van hun vorderingen wordt uitgekeerd over een periode van 53 maanden. De belastingdienst, als verweerster, heeft deze regeling geweigerd, met als argument dat de duur van 53 maanden onacceptabel is en dat de Leidraad Invordering 2008 een maximale duur van 36 maanden voorschrijft.
Tijdens de zitting op 23 juli 2020 is verzoekster, bijgestaan door haar vertegenwoordigers, gehoord. De rechtbank heeft de feiten en standpunten van beide partijen in overweging genomen. Verzoekster heeft betoogd dat de belastingdienst in redelijkheid niet tot weigering van de schuldregeling heeft kunnen komen, aangezien de andere schuldeisers wel hebben ingestemd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belastingdienst niet voldoende gewicht heeft gegeven aan de belangen van verzoekster en de andere schuldeisers die de regeling hebben aanvaard.
De rechtbank oordeelt dat de aangeboden minnelijke schuldregeling, die de mogelijkheid biedt voor verzoekster om haar opleiding af te ronden en tegelijkertijd een hogere uitkering voor de schuldeisers kan opleveren, een gunstiger resultaat biedt dan de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft daarom de belastingdienst bevolen in te stemmen met de schuldregeling en het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van alle betrokken partijen en de mogelijkheid van een succesvolle afronding van de minnelijke regeling.