ECLI:NL:RBDHA:2020:10126

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
9 oktober 2020
Zaaknummer
NL20.16006
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. S. van Lokven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen asielaanvraag wegens gelijktijdige procedures

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld over de ontvankelijkheid van een beroep dat door eiser is ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Syrische nationaliteit, had op twee verschillende dagen beroep ingesteld tegen hetzelfde besluit, wat in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat het eerste beroep op 20 augustus 2020 was ingediend en niet-ontvankelijk was verklaard op 2 september 2020. Eiser heeft vervolgens op 25 augustus 2020 een tweede beroep ingesteld, wat de rechtbank niet ontvankelijk kon verklaren. De rechtbank benadrukt dat het de verantwoordelijkheid van de gemachtigde is om overzicht te houden over de procedures en termijnen. De rechtbank heeft ook overwogen dat, zelfs als het beroep ontvankelijk zou zijn, het inhoudelijk ongegrond zou zijn verklaard. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen omstandigheden zijn die het tweemaal instellen van beroep verschoonbaar maken en dat de rechtbank geen ruimte heeft om het beroep ontvankelijk te achten. De rechtbank heeft de beslissing genomen om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.16006

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P. van Zijl).

Procesverloop

Bij besluit van 19 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland daarvoor verantwoordelijk is.
Eiser heeft op 25 augustus tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening (NL20.16007)
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gelijktijdig met de behandeling van de verzochte voorlopige voorziening, plaatsgevonden op 6 oktober 2020. Eiser en zijn gemachtigde hebben, na aanvankelijk te kennen hebben gegeven gehoord te willen worden, enkele uren voordat de behandeling ter zitting was geagendeerd telefonisch medegedeeld niet te kunnen verschijnen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1991. Hij heeft op 8 februari 2020 in Nederland een verzoek om internationale bescherming ingediend.
2. Op 22 april 2020 hebben de Duitse autoriteiten het door verweerder gedane claimverzoek geaccepteerd en is een claimakkoord tot stand gekomen.
3. Eiser is op 10 juli 2020 met deze feiten geconfronteerd. Hij heeft verklaard dat de registratie in Eurodac, waaruit blijkt dat hij in Duitsland internationale bescherming heeft aangevraagd niet juist kan zijn geweest, aangezien hij nooit asiel heeft aangevraagd. Eiser doet een beroep op artikel 16 van de Dublinverordening en wil in Nederland bij zijn broer verblijven.
4. De rechtbank moet ambtshalve de ontvankelijkheid van het thans ingestelde beroep beoordelen alvorens de gronden inhoudelijk kunnen worden beoordeeld en overweegt daartoe als volgt.
5. Eiser heeft tweemaal beroep ingesteld tegen hetzelfde bestreden besluit. Het op 20 augustus 2020 ingediende beroep heeft deze rechtbank bij buiten zitting uitspraak van 2 september 2020 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van gronden van beroep. Het verzet hiertegen is inmiddels ongegrond verklaard. Op 25 augustus 2020 heeft eiser, binnen de beroepstermijn, nogmaals (het onderhavige) beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Anders dan eiser stelt is het ontstaan van twee procedures tegen hetzelfde besluit geen fout van de rechtbank. Eiser heeft op twee verschillende dagen, namelijk op 20 augustus 2020 en op 25 augustus 2020, beroep ingesteld tegen hetzelfde besluit. Het CIV wijst elk beroepschrift toe aan een rechtbank zonder na te gaan op welk besluit dit beroepschrift betrekking heeft. De rechtbank maakt voor elke zaak die zij krijgt toebedeeld van het CIV een zogenaamd zaaks-nummer aan voor de procedure en de gedingstukken. De griffie die hiermee is belast heeft niet als taak om te controleren of beroepen van dezelfde eiser of dezelfde gemachtigde wellicht zien op eenzelfde besluit en is ook niet verantwoordelijk voor problemen die ontstaan als door het tweemaal instellen van beroep tegen hetzelfde besluit er twee zaaks-nummers worden aangemaakt met separate termijnen om gronden in te dienen en verzuimen te herstellen. Ook de rechter aan wie de zaak wordt toebedeeld is eveneens niet belast met het toezien op het entameren van een juiste procedure en het bewaken van de termijnen voor het indienen van gronden en kan hier dan ook niet voor verantwoordelijk worden gehouden. De termijnen voor het indienen van gronden zijn gekoppeld aan de datum van het instellen van het beroep. Als er op twee verschillende dagen beroep wordt ingesteld gelden hiervoor dus andere termijnen. Het is de verantwoordelijkheid van de gemachtigde om overzicht te houden over de in te stellen procedures en het bewaken van de termijnen voor het indienen van de gronden.
6. De Algemene wet bestuursrecht biedt geen ruimte voor het (gelijktijdig) aanhangig zijn van twee beroepen van dezelfde belanghebbende tegen hetzelfde besluit. Nu niet is gesteld of is gebleken van omstandigheden die maken dat het tweemaal beroep instellen verschoonbaar kan worden geacht, kan de rechtbank hier ook geen inhoudelijk oordeel over geven en moet deze omstandigheid geheel voor rekening en risico van eiser worden gebracht. Dit betekent dat de rechtbank geen enkele ruimte heeft om het beroep ontvankelijk te achten.
7. De rechtbank overweegt ten overvloede dat indien de rechtbank het beroep inhoudelijk zou hebben beoordeeld, het beroep ongegrond zou worden verklaard. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat hij geen asielaanvraag heeft gedaan in Duitsland mag verweerder uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit betekent dat verweerder er van uit mag gaan dat de registratie van de vingerafdrukken zorgvuldig is geschied. Eiser kan dit niet weerleggen met de stelling dat hij maar heel kort in Duitsland is geweest en nimmer de intentie heeft gehad om daar asiel aan te vragen. Het beroep op artikel 16 van de Dublinverordening kan ook niet slagen omdat de vereiste afhankelijkheid niet is onderbouwd en verweerder dit genoegzaam heeft gemotiveerd. Uit de jurisprudentie van de Afdeling blijkt in tegenstelling tot wat eiser stelt wel dat het moet gaan om zorg die exclusief door eiser kan worden verleend om een geslaagd beroep te kunnen doen op artikel 16 van de Dublinverordening en daarmee de overdracht te kunnen afwenden. Ondanks dat de broer medische problemen heeft, eiser nu voor hem kan zorgen en dat ook doet en beiden dat ook willen kan eiser geen geslaagd beroep doen op artikel 16 van de Dublinverordening. Eiser heeft nagelaten te onderbouwen waarom overdracht van onevenredige hardheid zou getuigen. Het enkele feit dat eiser geen geslaagd beroep kan doen op artikel 16 van de Dublinverordening brengt geen gehoudenheid voor verweerder mee om dan maar de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. Eiser heeft geen andere omstandigheden gesteld zodat de rechtbank vaststelt dat verweerder genoegzaam heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid om de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken.
8. De rechtbank moet concluderen tot niet-ontvankelijkheid. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
L.M.P. Giezenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 8 oktober 2020
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na de dag van bekendmaking.