ECLI:NL:RBDHA:2020:10131

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2020
Publicatiedatum
9 oktober 2020
Zaaknummer
09/852031-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een verdachte voor afpersing en diefstal met geweld

Op 10 september 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte, geboren in 2003, die beschuldigd werd van twee afpersingen. De verdachte werd ervan beschuldigd op 12 maart 2020 in Delft, samen met een ander, een jongen onder bedreiging met een mes te hebben gedwongen zijn goederen af te geven. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het overvallen van snackbar [naam 2] op 11 maart 2020, waarbij € 500,- werd buitgemaakt. Tijdens de zitting op 10 september 2020 heeft de officier van justitie, mr. H.J. Starrenburg, bewezenverklaring van beide feiten gevraagd, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en getuigenverklaringen, vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 216 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, en een gedragsbeïnvloedende maatregel voor de duur van een jaar. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 300,- toegewezen aan de benadeelde partij, [benadeelde].

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Parketnummer 09/852031-20
Datum uitspraak 10 september 2020
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats] ,
[adres 1] ,
gedetineerd in R.I.J. De Hartelborgt te Spijkenisse,
advocaat: mr. S.M. Hoogenraad te Zoetermeer.

1.Het onderzoek op de zitting

Het onderzoek is gehouden op de zitting van 10 september 2020.

2.De tenlastelegging

De verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij op 12 maart 2020 in Delft samen met een andere een jongen [naam 1] onder bedreiging met een mes heeft gedwongen zijn goederen – een jas, een horloge, een riem en een paar schoenen – af te geven (feit 1).
Verder wordt de verdachte ervan beschuldigd dat hij op 11 maart 2020 in Delft samen met een ander snackbar [naam 2] heeft overvallen en daar € 500,- heeft buitgemaakt (feit 2).
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I.

3.Bewijsoverwegingen feit 1

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie, mr. H.J. Starrenburg, heeft bewezenverklaring van dit feit gevraagd.
Hij heeft gewezen op de aangifte, de verklaring van de medeverdachte en de bekennende verklaring van de verdachte.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd tegen bewezenverklaring van het feit.
3.3
Beoordeling van het feit
Er kan worden volstaan met de hieronder vermelde opgaven van bewijsmiddelen [1] volstaan, omdat de verdachte dit feit heeft bekend. De verdachte heeft na die verklaring geen andere verklaringen afgelegd die daarmee strijdig zijn. Ook heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
De bewijsmiddelen houden in:
- de bekennende verklaring door de verdachte, afgelegd op de zitting van
10 september 2020;
  • de aangifte van [naam 1] d.d. 13 maart 2020, opgenomen in het proces-verbaal PL1500-2020072162-1 (p. 123-124);
  • de verklaring van de [medeverdachte] d.d. 14 april 2020, opgenomen in het proces-verbaal 2020061985 (p. 219-228).
De rechtbank acht op grond van deze bewijsmiddelen wettig en overtuigen bewezen dat de verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan afpersing.

4.Bewijsoverwegingen feit 2

4.1
Inleiding
Op 11 maart 2020 is snackbar [naam 2] aan de [adres 2] in Delft overvallen door twee personen. De daders hadden allebei een doek voor hun gezicht en een mes bij zich. Onder bedreiging van een mes moest de eigenaresse van de snackbar geld uit de kassa halen en werd het geld in een tas gestopt. Hierna zijn de daders met de tas met geld weggerend.
De verdachte komt in beeld als één van de daders na de verklaring van een getuige, die bij de politie verklaarde dat de verdachte tegen hem heeft gezegd de overval te hebben gepleegd.
Na onderzoek heeft dit uiteindelijk geleid tot de aanhouding van verdachte, die zich tijdens zijn verhoor beriep op zijn zwijgrecht.
Aan de verdachte is primair tenlastegelegd diefstal met geweld en subsidiair afpersing.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring van het feit gevorderd. Hij heeft opgemerkt dat de verdachte dit feit weliswaar ontkent, maar dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor een bewezenverklaring. De officier van justitie heeft gewezen op de aangifte, de verschillende verklaringen over het signalement van de daders, de verklaringen van de getuigen over de kleding van de verdachte en het feit dat hij in het bezit was van 40 euro aan muntgeld.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Door en namens de verdachte is vrijspraak bepleit. De verdachte ontkent enige betrokkenheid bij het feit.
Hij heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de daderkennis die hij aan de getuige had verteld informatie was van de medeverdachte, die de overval heeft gepleegd.
Het muntgeld dat kort na de overval in zijn bezit is aangetroffen heeft hij met gokken gewonnen. Bovendien is de aangeefster zelf ook niet duidelijk in haar verklaringen over hoeveel muntgeld nu daadwerkelijk is afgegeven.
Tot slot is het signalement dat betrekking zou hebben op de verdachte van dusdanig algemene aard dat hier veel jongens aan kunnen voldoen.
4.4
De beoordeling van de tenlastelegging. [2]
Op 11 maart 2020 omstreeks 19.30 uur heeft een overval op snackbar [naam 2] plaatsgevonden waarbij geld is weggenomen. De eigenaresse van de snackbar heeft onder dreiging van twee met messen gewapende mannen geld uit de kassa in een tas moeten doen. In de snackbar waren op dat moment ook drie medewerkers en drie klanten aanwezig. [3]
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte betrokken is geweest bij de overval op deze snackbar.
Indien de rechtbank die vraag bevestigend beantwoordt, is vervolgens de vraag aan de orde hoe zijn handelen dient te worden gekwalificeerd.
Uit het dossier en het verhandelde op de zitting leidt de rechtbank het volgende af.
4.4.1
Valt de betrokkenheid van de verdachte bij het feit vast te stellen?
Aanleiding onderzoek naar verdachte
Op 12 maart 2020 is [vertegenwoordiger van de stichting] , werkzaam als medewerkster bij de gesloten jeugdhulp instelling Horizon locatie Midgaard, door de politie als getuige gehoord. Zij heeft kort daarvoor telefonisch contact opgenomen met de politie, omdat zij informatie had over iemand die mogelijk betrokken was bij een overval. [vertegenwoordiger van de stichting] verklaart dat dit [verdachte] betreft. Hij ging op 11 maart 2020 om 07.30 uur de deur uit naar school, had aan het einde van de middag weer moeten terugkeren, maar was pas ’s nachts om 00.45 uur terug. Op 12 maart om 9.00 uur stond de heer [naam 3] voor de deur. Hij is werkzaam op de stagelocatie van verdachte SKS Oranje en hij had [verdachte] die ochtend opgehaald met de auto. [naam 3] vertelde haar dat in de auto een nieuwsbericht over de overval te horen was en dat verdachte meerdere keren riep dat hij in het nieuws was. [naam 3] heeft haar ook verteld dat verdachte hem een aantal details vertelde, zoals het feit dat er 270 euro aan briefgeld was meegenomen en 50 euro aan muntgeld. Verdachte zou de overval rond 20.00 uur gepleegd hebben samen met iemand van Midgaard. [4]
De heer [naam 3] is vervolgens diezelfde dag ook door de politie gehoord als getuige. Hij bevestigde het verhaal dat hij samen met verdachte in de auto zat, dat er een nieuwsbericht op de radio kwam over de overval op snackbar [naam 2] en dat verdachte toen zei: “Zo, nu ben ik ook eens een keer in het nieuws”. Hierop vertelde verdachte aan hem dat hij de overval met een jongen van school had gepleegd en dat de overval hen 270 euro aan briefgeld en 50 euro aan muntgeld had opgeleverd. [5]
Later is [naam 3] nogmaals gehoord en verklaarde hij dat verdachte had gezegd dat hij de overval tussen 19.30 uur en 19.45 uur had gepleegd. [6]
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft zich telkens op zijn zwijgrecht beroepen, dan wel ontkend iets met de overval te maken te hebben.
Op de zitting heeft de verdachte een verklaring afgelegd. Hij bevestigde de verklaring van getuige [naam 3] . Hij heeft inderdaad tegen hem gezegd dat hij betrokken was bij de overval, [7] maar wilde alleen stoer doen. De details die hij aan de heer [naam 3] had verteld had hij gehoord van degene die de overval echt had gepleegd.
Het muntgeld dat in zijn bezit is aangetroffen was winst van een gokkast en het geld dat in zijn kamer is gevonden was van de kinderbijslag, die hij van zijn moeder had gekregen.
De verklaring van de [medeverdachte]
verbleef net als de verdachte op Midgaard. Hij heeft de overval op de snackbar bekend. Hij wilde echter niet verklaren met wie hij de overval heeft gepleegd. Hij kent verdachte wel van Midgaard. [8]
Het signalement van de dader en de kleding van verdachte
Uit onder meer de verklaringen van [getuigen] [9] [getuigen] [10] komt naar voren dat één van de daders gekleed was in een donkere/zwarte jas en grijze hoodie met capuchon.
[getuige] heeft in haar verklaring aangegeven dat de verdachte op de dag van de overval gekleed was in een zwarte jas met daaronder een grijze hoodie. [11]
Dit beeld wordt bevestigd door de bekeken camerabeelden. Daarnaast is te zien dat deze persoon ook zwarte Nikeschoenen draagt met een zichtbaar wit Nike logo aan de zijkant van de schoenen. [12]
Op 12 maart 2020 heeft de [naam 1] zijn zwarte Nike Air Max 95 af moeten geven aan de verdachte. De verdachte heeft zijn schoenen aan [naam 1] gegeven. [13] De verdachte heeft dit bekend. [14]
Bij de doorzoeking in de kamer van verdachte op Midgaard zijn zwarte Nike Air Max schoenen inbeslaggenomen, [15] die door [naam 1] zijn herkend als de zijne. [16]
De moeder van [naam 1] heeft de schoenen die haar zoon had gekregen van verdachte overhandigd aan de politie. [17] Op de bijgevoegde foto’s op pagina’s 134-135 is te zien dat het gaat om zwarte Nike Air Max met een opvallend wit logo. [18]
Tussenconclusie
De rechtbank komt tot de volgende vaststelling van feiten:
  • de verdachte heeft toegegeven dat hij tegenover getuige [naam 3] over de overval heeft gesproken en heeft daarbij gezegd de overval te hebben gepleegd en de omvang van de buit en het tijdstip van de overval genoemd;
  • de verdachte was de avond waarop de overval heeft plaatsgevonden gekleed in een grijze hoodie en een zwarte jas, gelijk aan de kleding van één van de daders van de overval;
  • de schoenen van de verdachte die hij een dag na de overval heeft geruild met de aangever van het andere feit waren zwarte Nike Air Max met een opvallend wit logo, gelijk met de schoenen van één van de daders van de overval;
  • de verdachte was de avond waarop de overval heeft plaatsgevonden pas om 00.45 uur terug bij de instelling waar hij verbleef;
  • de verdachte was bij terugkomst in het bezit van 40 euro aan kleingeld en daarnaast is er nog 55 euro gevonden tijdens een doorzoeking van de politie.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat op basis van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen en in onderlinge samenhang bezien dat de verdachte één van de daders van de overval op snackbar [naam 2] is geweest.
De verklaring van verdachte, dat hij over daderkennis beschikte via de medeverdachte en dat hij het geld met gokken had gewonnen, acht de rechtbank zonder nadere onderbouwing niet aannemelijk en dit geldt temeer nu de verdachte pas op de zitting voor het eerst met deze verklaring is gekomen. De rechtbank schuift deze verklaring van de verdachte dan ook terzijde.
4.4.2
Hoe valt dit feit te kwalificeren?
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af.
De verdachten zijn met gelaatsbedekking en messen de snackbar binnengegaan en hebben onder dreiging van die messen de aangeefster gedwongen om de kassa te open en geld in een tas te stoppen.
De rechtbank is van oordeel dat met de feitelijke handelingen die door de verdachte en zijn medeverdachte zijn gepleegd een afpersing in vereniging is verricht.
Dit leidt dan ook tot een vrijspraak van het primaire feit en een bewezenverklaring van het subsidiaire feit.
4.4.3
Conclusie
Alle overziend en op grond van de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan afpersing.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank is op grond van de onder paragraaf 3.3 en 4.4 genoemde bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de feiten heeft gepleegd.
De bewezenverklaring staat in bijlage II.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

De feiten zijn strafbaar.
De verdachte is ook strafbaar.

7.De straf en/of maatregel

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 216 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Het onvoorwaardelijk deel van de straf staat gelijk aan het aantal dagen dat de verdachte vast zit tot het moment dat hij geplaatst kan worden bij Vast & Verder.
Daarnaast heeft hij gevraagd om aan de verdachte een gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen voor de duur van een jaar, met daaraan de voorwaarden verbonden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdbescherming.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit, bij bewezenverklaring van één of beide feiten, te kijken welke straf passend is. Van belang is dat de verdachte hulp nodig heeft en daar ook voor gemotiveerd is. Verdachte kan met ingang van 14 september 2020 geplaatst worden bij Vast & Verder.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
7.3.1
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich op twee dagen na elkaar samen met een ander twee keer schuldig gemaakt aan afpersing.
De eerste dag is hij samen met de medeverdachte, in donkere kleding en met bedekt gezicht, een snackbar binnengegaan en hebben zij de eigenaresse onder bedreiging van messen gedwongen om de kassa te openen en geld af te geven.
Een dag later heeft verdachte met dezelfde medeverdachte een jongen op straat onder bedreiging van wederom messen gedwongen om zijn jas, riem, horloge en schoenen af te geven.
De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij en zijn medeverdachte de aangevers de stuipen op het lijf hebben gejaagd, alleen voor hun eigen financieel gewin en zonder enig respect voor de eigendommen en de lichamelijke integriteit van de aangevers.
Dat de aangevers zich door het handelen van de verdachten bedreigd hebben gevoeld, blijkt heel duidelijk uit hun verklaringen bij de politie.
Door het plegen van de feiten heeft de verdachte bovendien ook nog bijgedragen aan de gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
7.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De verdachte is in 2018 al eerder door de kinderrechter veroordeeld voor diefstal uit een auto.
Verder zijn er nog twee openstaande zaken tegen de verdachte: een woninginbraak en geweldsdelicten tegen openbaar vervoer personeel. De verdachte zal zich daar binnenkort nog voor moeten verantwoorden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de uitgebreide rapporten en adviezen van de psycholoog, psychiater, de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering.
Er zijn ernstige zorgen over de verdachte. Om de kans dat verdachte weer dit soort feiten gaat plegen te verlagen en om de zorgelijke ontwikkeling van de verdachte te keren, is een strak dwingend kader met behandeling nodig.
Het advies van alle deskundigen is eenduidig: het opleggen van een gedragsbeïnvloedende maatregel is het meest passend. De verdachte heeft een stok achter de deur nodig om gemotiveerd te blijven en de begeleiding en behandeling te laten plaatsvinden.
7.3.3
De straf en maatregel
Alles afwegend komt de rechtbank tot de volgende strafmodaliteit en strafmaat.
Allereerst vindt de rechtbank een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 186 dagen op zijn plaats. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, wordt van deze straf afgetrokken. De verdachte kan met ingang van 14 september 2020 terecht bij Vast & Verder in Lelystad. Tot die tijd blijft de verdachte in de justitiële jeugdinrichting.
Daarnaast legt de rechtbank een voorwaardelijke jeugddetentie van 30 dagen op, met een proeftijd van twee jaar. Een voorwaardelijke straf is nodig om te voorkomen dat de verdachte zich weer schuldig maakt aan nieuwe strafbare feiten, maar ook om de begeleiding van de jeugdreclassering tijdens de proeftijd te laten voortduren.
Het belangrijkste is het advies van de deskundigen om een gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen. De rechtbank is het daarmee eens. De ernst van de feiten, de eerdere veroordeling en de hoge recidivekans geven daartoe aanleiding. De deskundigen hebben gemotiveerd waarom deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte is. Ook daar is de rechtbank het mee eens.
De rechtbank zal dan ook een gedragsbeïnvloedende maatregel opleggen voor de duur van een jaar. In die periode zal de verdachte wonen bij Vast & Verder in Lelystad, onderwijs volgen, behandelingen volgen bij Tactus en De Waag en gedurende de eerste zes maanden ook een avondklok hebben.
Om ervoor te zorgen dat dit goed verloopt, zal de rechtbank elektronisch toezicht (in de vorm van een enkelband) aan het programma verbinden.
De rechtbank beveelt dat het programma waaruit de maatregel bestaat dadelijk uitvoerbaar is. Dat betekent dat het programma, zelfs al wordt er hoger beroep ingesteld, direct kan worden uitgevoerd. Dit doet de rechtbank omdat zij van oordeel is dat, gelet op het strafblad van de verdachte en de hoge recidivekans, er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit kan plegen.
De dadelijke uitvoerbaarheid is ook in het belang van de verdachte, omdat hij direct na zijn vrijlating uit de justitiële jeugdinrichting begeleiding en behandeling nodig heeft.

8.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde] heeft zich ten aanzien van feit 1 als benadeelde partij gevoegd en een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vraagt een bedrag van € 500,-, bestaande uit de posten 1 (kasgeld) en 2 (omzet) voor materieel geleden schade.
8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard of moet worden afgewezen. De vordering is onvoldoende onderbouwd en het is onduidelijk hoeveel geld er precies is weggenomen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Gedeeltelijke toewijzing van de vordering
Hoewel de vordering namens de verdachte wordt betwist, vindt de rechtbank dat de vordering voor een deel voldoende onderbouwd is door de benadeelde partij. Daarnaast is uit het onderzoek ter terechtzitting vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank matigt de vordering en acht een deel daarvan, te weten een bedrag van € 300,-, toewijsbaar. Hoewel niet geheel duidelijk is hoeveel geld er exact is afgegeven, blijkt uit de aangifte en de verklaring van de medeverdachte dat er in ieder geval een bedrag van € 300,- is meegenomen.
De rechtbank wijst de vordering dan ook ten laste van de verdachte toe tot een bedrag van
€ 300,- en zal het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Het nader uitzoeken van het exacte bedrag levert een onevenredige belasting van het strafgeding op.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering alleen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, niet hoeft te betalen tot de hoogte van het betaalde bedrag.
De rechtbank zal verder de gevorderde wettelijke rente ten laste van de verdachte toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 11 maart 2020 is ontstaan.
Door het toewijzen van de vordering moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt. De kosten daarvan worden door de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Door het toewijzen van de vordering moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt. De kosten daarvan worden door de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
Oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
Omdat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit wordt veroordeeld, legt de rechtbank aan de verdachte de verplichting op een bedrag van € 300,- aan de Staat betalen. Dit bedrag wordt vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 11 maart 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is betaald, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde] .
De maximale duur van de gijzeling bepaalt de rechtbank op 0 dagen als de verdachte niet voldoet aan zijn betalingsverplichting.
Verder bepaalt zij dat door betaling aan de Staat, de verplichting om aan de benadeelde partij te betalen vervalt en omgekeerd.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
36f, 77a, 77g, 77i, 77w, 77wc, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 312, 317 van het Wetboek van strafrecht.
Deze artikelen zijn toegepast zoals zij golden op het moment van het plegen van de strafbare feiten.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte feit 2 primair heeft gepleegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de feiten 1 en 2 subsidiair heeft gepleegd. Dat is volgens de wet:
ten aanzien van feit 1
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 2 subsidiair
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 216 (tweehonderd en zestien) dagen;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie wordt afgetrokken, tenzij dat al bij een andere straf is gedaan;
bepaalt dat een deel van de jeugddetentie, te weten
30 (dertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, als de verdachte zich tot het einde van de proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jarenhoudt aan de volgende voorwaarden, dat hij:
1. zich niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
2. zich zal melden bij de jeugdreclassering, op door de jeugdreclassering te bepalen
tijdstippen, zo vaak en zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt;
geeft de opdracht aan Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om erop toe te zien dat de verdachte zich zal houden aan de voorwaarden en om hem daarbij te begeleiden;
wijst de verdachte op de overige geldende voorwaarden dat hij:
3. voor het vaststellen van zijn identiteit zal meewerken aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs (artikel 1 Wet op de identificatieplicht) zal laten inzien;
4. zal meewerken aan het toezicht door de jeugdreclassering, zoals bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering daaronder begrepen;
heft het bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde op met ingang van de dag dat de duur van de verzekering en voorlopige hechtenis even lang zal zijn als de onvoorwaardelijke jeugddetentie;
legt verder aan de verdachte op de
maatregel betreffende het gedrag van de jeugdigevoor de duur van 12 (twaalf) maanden,
die bestaat uit:
- het wonen bij [plaats] met ingang van 14 september 2020;
- het volgen van onderwijs of een andere dagbesteding die de jeugdreclassering
goedkeurt;
- het zoeken en vervolgens behouden van een bijbaantje;
- het volgen van een behandeling bij Tactus;
- aansluitend het volgen van een behandeling bij de Waag;
- het meewerken aan urinecontroles in het kader van de behandeling bij Tactus en/of
De Waag;
- het houden aan een avondklok, van 19.00 uur tot 07.00 uur voor de periode van
maximaal 6 (zes) maanden;
waarbij de veroordeelde zich voor een periode van maximaal
6 (zes) maandenonder
elektronisch toezichtzal stellen ter nakoming van de hiervoor genoemde programma;
Stichting Jeugdbescherming west Haagladen, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, heeft tot taak de ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de maatregel;
beveelt, voor het geval de veroordeelde niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt, dat de maatregel zal worden vervangen door jeugddetentie voor de duur van 6 (zes) maanden;
beveelt dat het programma waaruit de maatregel bestaat,
dadelijk uitvoerbaaris;
ten aanzien van feit 2 subsidiair
wijst de vordering van de [benadeelde] , gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk aan de benadeelde partij een bedrag van
€ 300,-(driehonderd euro) materiële schade te betalen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 11 maart 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, niet hoeft te betalen tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden begroot op € 0,- (nul euro);
legt aan verdachte op de verplichting om
€ 300,-(300 euro) aan de Staat te betalen, hoofdelijk en vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 11 maart 2020 tot aan de dag waarop de vordering is betaald, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde] ;
bepaalt de maximale duur van de gijzeling op
0 dagenals de verdachte niet voldoet aan zijn betalingsverplichting;
bepaalt dat door betaling aan de Staat, de verplichting om aan de benadeelde partij te betalen vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.J.M. Smid-Verhage, kinderrechter, voorzitter,
mr. B. Martinez-Hammer, kinderrechter,
mr. M.J. Bouwman, kinderrechter-plv.,
in tegenwoordigheid van R. van Ast-Natadiningrat, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 10 september 2020.
Mr. Bouwman kan dit vonnis niet ondertekenen.
Bijlagen:
De tenlastelegging
De bewezenverklaring
Bijlage I: de tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 maart 2020 te Delft, op of aan de openbare weg, te weten de Hasseltlaan, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld een persoon genaamd [naam 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een jas (merk Parajumper) en/of een horloge (merk Michael Kors) en/of een riem (merk Versace) en/of een paar schoenen (merk Nike), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of
zijn mededaders, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit
  • het op een voor [naam 1] goed zichtbare wijze vasthouden van (een) mes(sen), althans (een) puntig(e) voorwerp(en) en/of (daarbij)
  • het tegen [naam 1] aandrukken/aan duwen van die/dat mes(sen), althans dat/die puntig(e) voorwerp(en) en/of
  • het die [naam 1] toevoegen van de woorden "Doe je jas uit." en/of "Doe je riem af." en/of "Doe je horloge af." en/of "Geef je schoenen.", althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking;
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 11 maart 2020 te Delft tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van 500 euro, in elk geval enig geldbedrag en/of goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] en/of Snackbar [naam 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde] en/of [getuigen] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit
  • het op een voor die [benadeelde] en/of [getuigen] goed zichtbare wijze vasthouden van (een) mes(sen), althans (een) puntig(e) voorwerp(en) en/of (daarbij)
  • het proberen over de toonbank te klimmen en/of in de (directe) nabijheid van [benadeelde] en/of [getuigen] te komen en/of
  • het op [benadeelde] aflopen en/of het [benadeelde] op dreigende en/of dwingende toon toevoegen van de woorden "Waar is het geld?", althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking en/of
  • het met een van die messen, althans puntige voorwerpen slaan op de kassa en/of (daarbij) het [benadeelde] op dreigende en/of dwingende toon toevoegen van de woorden "Geld, geld!" en/of "Kassa open doen, kassa open doen!" en/of "Briefjes, briefjes, briefjes!", althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 maart 2020 te Delft tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde] en/of snackbar [naam 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 500 euro, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] en/of snackbar [naam 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit
  • het op een voor die [benadeelde] en/of [getuigen] goed zichtbare wijze vasthouden van (een) mes(sen), althans (een) puntig(e) voorwerp(en) en/of (daarbij)
  • het proberen over de toonbank te klimmen en/of in de (directe) nabijheid van die [benadeelde] en/of [getuigen] te komen en/of
  • het op [benadeelde] aflopen en/of het [benadeelde] op dreigende en/of dwingende toon toevoegen van de woorden "Waar is het geld?", althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking en/of
  • het met een van die messen, althans puntige voorwerpen slaan op de kassa en/of (daarbij) het [benadeelde] op dreigende en/of dwingende toon toevoegen van de woorden "Geld, geld!" en/of "Kassa open doen, kassa open doen!" en/of "Briefjes, briefjes, briefjes!", althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht
Bijlage II: de bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 12 maart 2020 te Delft, op de openbare weg, te weten de Hasseltlaan, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld een persoon [naam 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een jas (merk Parajumper) en een horloge (merk Michael Kors) en een riem (merk Versace) en een paar schoenen (merk Nike), toebehorende aan [naam 1] , welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit
  • het op een voor [naam 1] goed zichtbare wijze vasthouden van messen en (daarbij)
  • het tegen [naam 1] aandrukken/aan duwen van
  • het [naam 1] toevoegen van de woorden "Doe je jas uit." en "Doe je riem af." en "Doe je horloge af." en "Geef je schoenen.";
2. subsidiair
hij op
11maart 2020 te Delft tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde] en snackbar [naam 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan [benadeelde] en snackbar [naam 2] , welke bedreiging met geweld bestond uit
  • het op een voor [benadeelde] en [getuigen] goed zichtbare wijze vasthouden van messen, en
  • het proberen over de toonbank te klimmen en in de (directe) nabijheid van die [benadeelde] en/of [getuigen] te komen en
  • het op die [benadeelde] aflopen en/of het [benadeelde] op dreigende en/of dwingende toon toevoegen van de woorden "Waar is het geld?" en
  • het met een van die messen slaan op de kassa en (daarbij) het [benadeelde] op dwingende toon toevoegen van de woorden "Geld, geld!" en "Kassa open doen, kassa open doen!" en "Briefjes, briefjes, briefjes!";
De rechtbank heeft een schrijffout in de bewezenverklaring verbeterd.
In het feit 2 subsidiair stond 12 maart 2020 in plaats van 11 maart 2020. Omdat de datum in feit 2 primair wel juist stond vermeld, vat de rechtbank dit op als een kennelijke verschrijving. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.

Voetnoten

1.Zie: artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering
2.De hierna genoemde pagina’s zijn te vinden in het dossier met het nummer DH5R020018 onderzoek Melpomene (p. 1-151) en 2020072162 (p. 152-308, 309-347, 348-368 en 369-391)
3.Aangifte [benadeelde] , p. 59, alinea 1-2, p. 63
4.[getuige] , p. 84, alinea 1, 5-6
5.[naam 3] , p. 87, alinea 2
6.[naam 3] , p. 365, alinea 3
7.Proces-verbaal van de zitting op 10 september 2020, eigen verklaring verdachte
8.[medeverdachte] , p. 226 laatste alinea, p. 227 eerste alinea, p. 357 alinea 14-15, p. 361
9.[getuigen] , p. 67 laatste regel, p. 68 eerste regel
10.[getuigen] , p. 71 alinea 2
11.[getuige] , p. 84 regel 2-3
12.Proces-verbaal bevindingen, p. 93-95, p. 96
13.Aangifte [naam 1] , p. 123 alinea 2 regel 8-9
14.Proces-verbaal van de zitting op 10 september 2020, eigen verklaring verdachte
15.Proces-verbaal doorzoeking inbeslagneming, p. 15, foto p. 18
16.Proces-verbaal bevindingen, p. 136 alinea 2
17.Proces-verbaal bevindingen, p. 132
18.Eigen waarneming rechtbank