ECLI:NL:RBDHA:2020:10227

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2020
Publicatiedatum
13 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4492
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na beoordeling arbeidsongeschiktheid

Op 9 september 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. J.E. Hamann, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door M. Alsemgeest. Eiseres had een WIA-uitkering aangevraagd na een periode van ziekte en eerdere uitkeringen op basis van de Werkloosheidswet en de Ziektewet. De aanvraag werd door verweerder geweigerd, omdat eiseres per 31 oktober 2018 niet meer dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiseres ging in beroep tegen deze beslissing, waarbij zij stelde dat haar medische situatie was verslechterd en dat de verzekeringsarts haar beperkingen had onderschat.

De rechtbank oordeelde dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat de rapporten van de verzekeringsartsen geen tegenstrijdigheden vertoonden. Eiseres had geen overtuigende medische gegevens overgelegd die de conclusie van de verzekeringsarts konden weerleggen. De rechtbank concludeerde dat de door de arbeidsdeskundige geduide functies voor eiseres geschikt waren en dat zij in staat was om meer dan 65% van het voor haar geldende maatmanloon te verdienen. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en bleef de weigering van de WIA-uitkering in stand.

De uitspraak benadrukt dat het aan de betrokkene is om aan te tonen dat de rapporten van de verzekeringsartsen niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen of dat de beoordeling onjuist is. In dit geval was er onvoldoende bewijs om de beslissing van verweerder te herzien. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/4492

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 september 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.E. Hamann),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M. Alsemgeest).

Procesverloop

Bij besluit van 23 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een uitkering ingevolge de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 31 oktober 2018 geweigerd.
Bij besluit van 3 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De gronden zijn nadien aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus heeft er met toestemming van partijen geen onderzoek ter zitting plaatsgevonden.

Overwegingen

1.1
Eiseres heeft als kassamedewerker bij [B.V.] gewerkt voor 34,12 uur per week. Vanaf 1 juli 2015 tot en met 31 januari 2017 heeft eiseres een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Op 2 november 2016 heeft eiseres zich vanuit de WW ziekgemeld vanwege nekklachten. Eiseres heeft vervolgens een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) ontvangen vanaf 1 februari 2017 tot en met 30 oktober 2018.
1.2
Op 29 oktober 2018 heeft eiseres een uitkering ingevolge de Wet WIA aangevraagd.
1.3
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres met ingang van 31 oktober 2018 een uitkering ingevolge de Wet WIA geweigerd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres per 31 oktober 2018 niet meer dan 35% arbeidsongeschikt is te achten en daarom geen recht heeft op een WIA-uitkering. In het bestreden besluit is verder overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b), gelet op diens rapport van 24 april 2019, van mening is dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 november 2018 correct is en geen aanpassing behoeft. Daarnaast is overwogen dat de arbeidsdeskundige b&b de mening is toegedaan dat eiseres de door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde voorbeeldfuncties kan uitoefenen. Dit betekent volgens verweerder dat de mate van arbeidsongeschiktheid juist is vastgesteld op minder dan 35%.
3. Eiseres stelt dat zij volledig arbeidsongeschikt is. Haars inziens heeft verweerder haar beperkingen onderschat en is zij niet in staat de geselecteerde voorbeeldfuncties uit te oefenen. Zij voert aan dat haar medische situatie wezenlijk is veranderd, nu blijkens een door haar overgelegde brief van de neuroloog M. Khalilzada van 21 juni 2019 de fysieke beperkingen aan haar schouders en armen zijn toegenomen en sprake is van progressieve degeneratieve veranderingen aan de centrale wervelkolom. Daarnaast is aan haar linkerhand het carpale tunnelsyndroom geconstateerd, in verband waarmee eind juli 2019 een ingreep nodig was. Zowel de ingeschatte belastbaarheid als de voorbeeldfuncties moeten daarom volgens eiseres worden aangepast. Bij het verrichten van de voorbeeldfuncties zullen haar handen, armen en schouders teveel belast worden en zullen haar klachten progressief toenemen. Daarnaast is eiseres vanwege haar klachten niet in staat om auto te rijden. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt een brief van 3 februari 2020 van neuroloog J. Boiten en een 'rapportage intake revalidatieprogramma' van 28 januari 2020 van revalidatiearts J.H. Martens van OCA overgelegd. Tot slot wijst eiseres erop dat zij zonder de door de gemeente getroffen voorzieningen niet zelfredzaam is.
4. Volgens verweerder geeft het beroepschrift geen aanleiding om de bestreden beslissing te herzien. Verweerder voert aan dat het onderzoek door de verzekeringsarts b&b zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts b&b heeft eiseres tijdens de hoorzitting gezien en informatie van de huisarts van 5 januari 2019 bij het onderzoek betrokken. Naar aanleiding van de door eiseres in beroep overgelegde medische stukken heeft verweerder de verzekeringsarts b&b nogmaals om advies gevraagd. De verzekeringsarts b&b ziet blijkens de rapportage van 7 april 2020 in de ingebrachte medische informatie geen aanleiding om het standpunt te wijzigen. Volgens de verzekeringsarts b&b bevestigen deze stukken dat geen sprake is van een toename van afwijkingen. De informatie van neuroloog Khalilzada van juni 2019 bevestigt voorts niet dat een ingreep nodig is in verband met een beklemde zenuw in de linkerpols. De in de stukken van januari en februari 2020 genoemde problemen met incontinentie zien bovendien niet op de datum in geding. Verweerder is verder van mening dat eiseres de geselecteerde voorbeeldfuncties kan verrichten. Het feit dat eiseres geen auto rijdt heeft geen medische oorzaak en bovendien is eiseres in het bezit van rijbewijs B, aldus verweerder.
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
6.1
De rechtbank is van oordeel dat de medische onderzoeken op zorgvuldige wijze hebben plaatsgevonden. De primaire arts heeft dossieronderzoek verricht en eiseres onderzocht. De verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek verricht, de hoorzitting in bezwaar bijgewoond en de in bezwaar en beroep ingebrachte medische informatie bij zijn oordeelsvorming betrokken. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat alle klachten van eiseres ten tijde van de datum in geding in de beoordeling zijn betrokken. Ook is alle beschikbare informatie meegenomen in de beoordeling.
6.2
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat medische gegevens ontbreken die het aannemen van meer beperkingen dan door de verzekeringsarts b&b aangegeven rechtvaardigen. De door eiseres in geding gebrachte stukken bieden hiervoor geen aanknopingspunten, gelet op de rapportages van de verzekeringsarts b&b. De rechtbank ziet op grond van het voorgaande geen aanleiding om de conclusie van de verzekeringsarts b&b in de rapportages van 24 april 2019 en 7 april 2020 voor onjuist te houden.
7.1
Uitgaande van de juistheid van de FML ziet de rechtbank evenmin aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiseres voor de door de arbeidsdeskundige b&b geduide functies vertegenwoordiger (Sbc-code 516160), werkplanner garage, receptionist garage (Sbc-code 521011), verkoper detailhandel (Sbc-code 517060), medewerker bibliotheek (Sbc-code 315131) en verkoper winkel (Sbc- code 317014). De arbeidsdeskundige b&b heeft in het rapport van 3 juni 2019 voldoende toegelicht dat eiseres aan alle vereiste krachten en/of bekwaamheden behorende bij deze functies voldoet.
7.2
Dat eiseres geen auto rijdt, zoals zij heeft aangevoerd, en zij daardoor de functie vertegenwoordiger niet kan uitvoeren, heeft geen medische oorzaak en is dus terecht niet in de arbeidskundige beoordeling betrokken. Eiseres heeft wel gesteld, maar niet onderbouwd dat de werkzaamheden in de functie werkplanner garage, receptionist garage haar handen, armen en schouders zodanig extra belasten dat die haar belastbaarheid te boven gaan. Dat haar klachten bij de functie verkoper detailhandel progressief zullen toenemen en eiseres om die reden voor die functie ongeschikt zou zijn, blijkt evenmin uit door eiseres overgelegde informatie.
7.3
De arbeidsdeskundige b&b heeft daarom terecht geconcludeerd dat de geduide functies voor eiseres geschikt zijn, waarmee zij 100% van het voor haar geldende maatmanloon kan verdienen, zodat zij in staat is meer dan 65% van het maatmanloon te verdienen.
8. Het vorenstaande betekent dat hetgeen eiseres heeft aangevoerd het bestreden besluit niet kan aantasten en aan eiseres door verweerder aldus terecht en op goede gronden met ingang van 31 oktober 2018 een WIA-uitkering is geweigerd.
9. Het beroep is dan ook ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.