ECLI:NL:RBDHA:2020:10237

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 oktober 2020
Publicatiedatum
13 oktober 2020
Zaaknummer
NL20.17201
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Ethiopische nationaliteit met betrekking tot geloofwaardigheid en traumabeleid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 oktober 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, van Ethiopische nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De aanvraag is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als ongegrond. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 7 oktober 2020 is eiseres verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen, waaronder de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres, en de problemen die zij heeft ondervonden in Ethiopië.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de identiteit en nationaliteit van eiseres geloofwaardig acht, maar dat de geloofwaardigheid van haar asielrelaas niet voldoende is onderbouwd. Eiseres heeft aangevoerd dat zij in Ethiopië als een Buda wordt gezien en daardoor is geslagen en beroofd door de lokale bevolking. De rechtbank oordeelt dat verweerder ten onrechte de geloofwaardigheid van dit element niet heeft beoordeeld, maar concludeert dat dit element niet leidt tot het verlenen van een asielvergunning. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij bij terugkeer naar Ethiopië te vrezen heeft voor vervolging of een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.

Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van het traumabeleid, omdat de door haar genoemde wandaden niet in de limitatieve opsomming van het beleid zijn opgenomen. Ook het beroep op artikel 8 van het EVRM is afgewezen, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van ‘more than normal emotional ties’ met haar dochter en kleinkinderen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Den Haag
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.17201

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.E. de Poorte),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch.R. Vink).

ProcesverloopBij besluit van 14 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene asielprocedure afgewezen als ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Fictoor. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt van Ethiopische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1962.
Op 22 januari 2020 is eiseres Nederland ingereisd met een visum kort verblijf. Op 19 juni 2020 heeft zij een asielaanvraag ingediend.
Aan haar asielaanvraag heeft zij ten grondslag gelegd dat zij Ethiopië heeft verlaten, omdat zij in [plaats 1] en [plaats 2] als een Buda wordt gezien. Hierdoor werd eiseres geslagen en beroofd door de lokale bevolking in Ethiopië.
2 Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1- Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2- Problemen met de (lokale) bevolking omdat zij wordt beschouwd als een Buda.
3 Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig.
Verweerder ziet geen reden om een standpunt in te nemen omtrent de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiseres aangaande het tweede relevante element. Gebleken is immers dat wat er in dit geval ook zij van de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiseres aangaande dit element, dit element hoe dan ook geen aanleiding geeft tot het verlenen van een asielvergunning zoals bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet.
Eiseres kan om die reden niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) en heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), aldus verweerder.
4 Eiseres verwijst in haar gronden van beroep allereerst naar de zienswijze die zij heeft ingediend. Verder heeft eiseres in beroep aangevoerd zij in haar belangen geschaad wordt door verweerders handelwijze om niet de geloofwaardigheid van het tweede relevante element te beoordelen. Omdat eiseres een beroep doet op het traumatabeleid, is de geloofwaardigheid van dit element wel relevant.
Verweerder gaat er ten onrechte van uit dat de Ethiopische autoriteiten in staat of bereid zijn om eiseres te helpen. Eiseres heeft immers aangegeven dat zij de hulp van de politie heeft ingeroepen maar dat de situatie er niet door verbeterd is. Uit het Algemeen Ambtsbericht Ethiopië 2018 blijkt dat de lokale politie (militie) vaak niet de autoriteit heeft om dienstbaar te zijn aan de individuele belangen van de burgers.
Verweerder heeft ten onrechte het beroep op het traumatabeleid afgewezen. De wandaden zijn, zoals verklaard, verricht door groeperingen waartegen de overheid geen bescherming wil of kan bieden, aldus door 1 van de specifiek in het beleid genoemde partijen/groeperingen.
Tot slot heeft verweerder artikel 8 van het EVRM niet goed getoetst. Er is wel sprake van “more than normal emotional ties” tussen eiseres en haar meerderjarige dochter. Hoewel zij lange tijd op afstand van elkaar hebben gewoond, hebben zij wel steeds intensief contact onderhouden. Sinds eiseres in Nederland is (januari 2020) verblijft zij bij haar dochter voor zover dat is toegestaan. Zij wonen inmiddels derhalve al negen maanden samen.
Daarnaast gaat verweerder ten onrechte niet in op de relatie tussen eiseres en haar kleinkinderen.
5 De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
De rechtbank stelt voorop dat de enkele verwijzing naar de zienswijze in de gronden van beroep nog niet maakt dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Verweerder is in het bestreden besluit ingegaan op de zienswijze en vervolgens is het aan eiseres om in haar gronden van beroep aan te geven, in welke zin verweerder in bijvoorbeeld haar motivering of vereiste zorgvuldigheid, tekort is geschoten. De rechtbank gaat daarom enkel in op hetgeen eiseres in haar beroepsgronden specifiek tegen het bestreden besluit naar voren heeft gebracht.
5.2
De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt, dat verweerder haar asielaanvraag niet zorgvuldig heeft getoetst omdat de vereiste beoordeling van de geloofwaardigheid van het tweede relevante element uit het asielrelaas van eiseres, achterwege is gebleven. Verweerder heeft inderdaad herhaaldelijk aangegeven, dat zij de geloofwaardigheid van dit element “in het midden laat”. De rechtbank constateert echter, zoals ook uit het hiernavolgende blijkt, dat verweerder de facto wel degelijk is uitgegaan van de geloofwaardigheid van het tweede relevante element, door dit element als zodanig ook te betrekken in de besluitvorming. Van onzorgvuldigheid van de kant van verweerder is daarom feitelijk geen sprake.
De stelling van eiseres dat zij in haar belangen geschaad is, doordat verweerder niet de geloofwaardigheid van haar asielrelaas beoordeeld heeft, kan gelet hierop evenmin slagen.
5.3
Voorts heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van haar persoonlijk betreffende feiten of omstandigheden op grond waarvan zij bij terugkeer naar Ethiopië te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag, dan wel een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
Daarbij heeft verweerder terecht vastgesteld dat de verklaringen aangaande de problemen van eiseres met lokale dorpsbewoners niet te herleiden zijn tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Verweerder heeft dit standpunt voldoende gemotiveerd op pagina 3 en 4 van het – in het bestreden besluit ingelaste – voornemen.
6 Daarnaast heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk gemaakt heeft dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade. Tussen partijen is niet in geschil dat zij niet behoort tot een groep die systematisch een reëel risico loopt op ernstige schade, of behoort tot een door de staatssecretaris aangewezen kwetsbare minderheidsgroep in haar land van herkomst.
Ook wat betreft het persoonlijke relaas van eiseres heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat daaruit niet blijkt, dat eiseres bij terugkeer de bijzondere aandacht van groeperingen heeft te verwachten waartegen de Ethiopische autoriteiten geen bescherming kunnen of willen bieden. Verweerder heeft dit standpunt voldoende gemotiveerd op pagina 5 van het voornemen en op pagina 3 van het bestreden besluit.
Uit het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over de situatie in Ethiopië van 14 augustus 2018 blijkt dat in Ethiopië in het algemeen bescherming wordt geboden. Verweerder heeft de bewijslast, om aan te tonen dat het inroepen van hulp van de autoriteiten geen zin heeft, op goede gronden bij eiseres gelegd. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres hierin niet is geslaagd. Eiseres heeft in het nader gehoor immers aangegeven dat zij tweemaal de politie ingeschakeld heeft en deze ook is komen opdagen. De omstandigheid dat de problematiek aanhield, maakt niet dat eiseres de hulp van de autoriteiten niet kan inschakelen dan wel dat de autoriteiten niet bij machte zijn om hulp te bieden. Twee pogingen zijn te voorbarig om deze conclusie te kunnen trekken.
Gelet hierop heeft eiseres dan ook niet aangetoond dat het doen van aangifte bij voorbaat kansloos is en dat de Ethiopische autoriteiten haar niet kunnen dan wel willen beschermen.
7 De rechtbank overweegt verder dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld, dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van het (voormalig genoemde) traumata beleid, omdat zij niet aan de voorwaarden van dit beleid voldoet. Een vreemdeling, die in het verleden is geconfronteerd met traumatische gebeurtenissen in zijn directe omgeving en zich op grond van de psychologische problematiek als gevolg van de wandaden in een positie bevindt dat hij niet terug kan keren naar zijn land van herkomst, kan op grond van het beleid neergelegd in paragraaf C2/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000, door verweerder in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000. De door eiseres in haar beroepsgronden genoemde slechte behandeling door de lokale bevolking is geen wandaad die in de limitatieve opsomming in het beleid terugkomt, waardoor eiseres niet op deze grond in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. Ook hierbij is weer van belang dat eiseres niet aannemelijk gemaakt heeft dat de overheid niet in staat of niet bereid is bescherming te bieden tegen de lokale bevolking.
Eiseres komt daarom niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
8 Met betrekking tot het beroep van eiseres op artikel 8 van het EVRM, overweegt de rechtbank het volgende. Voor toekenning van een verblijfsvergunning op deze grond dient sprake te zijn van ‘more than normal emotional ties’ tussen eiseres en haar meerderjarige dochter in Nederland. Niet betwist is dat de dochter van eiseres, anders dan eiseres zelf, al jarenlang in Nederland woont. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het reeds hierom op het eerste gezicht niet aannemelijk is, dat er sprake is van de bedoelde ‘more than normal emotional ties’ tussen eiseres en haar dochter. Dat volgens eiseres wel sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid van haar dochter, is onvoldoende onderbouwd.
Ook heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van zodanig hechte persoonlijke banden tussen eiseres en haar kleinkinderen, dat die de gebruikelijke omgang tussen grootouders en kleinkinderen overstijgen. Ook dit is door eiseres niet onderbouwd.
9 De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
10 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid vanmr. A. Badermann, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.