5.3Voorts heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van haar persoonlijk betreffende feiten of omstandigheden op grond waarvan zij bij terugkeer naar Ethiopië te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag, dan wel een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
Daarbij heeft verweerder terecht vastgesteld dat de verklaringen aangaande de problemen van eiseres met lokale dorpsbewoners niet te herleiden zijn tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Verweerder heeft dit standpunt voldoende gemotiveerd op pagina 3 en 4 van het – in het bestreden besluit ingelaste – voornemen.
6 Daarnaast heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk gemaakt heeft dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade. Tussen partijen is niet in geschil dat zij niet behoort tot een groep die systematisch een reëel risico loopt op ernstige schade, of behoort tot een door de staatssecretaris aangewezen kwetsbare minderheidsgroep in haar land van herkomst.
Ook wat betreft het persoonlijke relaas van eiseres heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat daaruit niet blijkt, dat eiseres bij terugkeer de bijzondere aandacht van groeperingen heeft te verwachten waartegen de Ethiopische autoriteiten geen bescherming kunnen of willen bieden. Verweerder heeft dit standpunt voldoende gemotiveerd op pagina 5 van het voornemen en op pagina 3 van het bestreden besluit.
Uit het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over de situatie in Ethiopië van 14 augustus 2018 blijkt dat in Ethiopië in het algemeen bescherming wordt geboden. Verweerder heeft de bewijslast, om aan te tonen dat het inroepen van hulp van de autoriteiten geen zin heeft, op goede gronden bij eiseres gelegd. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres hierin niet is geslaagd. Eiseres heeft in het nader gehoor immers aangegeven dat zij tweemaal de politie ingeschakeld heeft en deze ook is komen opdagen. De omstandigheid dat de problematiek aanhield, maakt niet dat eiseres de hulp van de autoriteiten niet kan inschakelen dan wel dat de autoriteiten niet bij machte zijn om hulp te bieden. Twee pogingen zijn te voorbarig om deze conclusie te kunnen trekken.
Gelet hierop heeft eiseres dan ook niet aangetoond dat het doen van aangifte bij voorbaat kansloos is en dat de Ethiopische autoriteiten haar niet kunnen dan wel willen beschermen.
7 De rechtbank overweegt verder dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld, dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van het (voormalig genoemde) traumata beleid, omdat zij niet aan de voorwaarden van dit beleid voldoet. Een vreemdeling, die in het verleden is geconfronteerd met traumatische gebeurtenissen in zijn directe omgeving en zich op grond van de psychologische problematiek als gevolg van de wandaden in een positie bevindt dat hij niet terug kan keren naar zijn land van herkomst, kan op grond van het beleid neergelegd in paragraaf C2/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000, door verweerder in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000. De door eiseres in haar beroepsgronden genoemde slechte behandeling door de lokale bevolking is geen wandaad die in de limitatieve opsomming in het beleid terugkomt, waardoor eiseres niet op deze grond in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. Ook hierbij is weer van belang dat eiseres niet aannemelijk gemaakt heeft dat de overheid niet in staat of niet bereid is bescherming te bieden tegen de lokale bevolking.
Eiseres komt daarom niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
8 Met betrekking tot het beroep van eiseres op artikel 8 van het EVRM, overweegt de rechtbank het volgende. Voor toekenning van een verblijfsvergunning op deze grond dient sprake te zijn van ‘more than normal emotional ties’ tussen eiseres en haar meerderjarige dochter in Nederland. Niet betwist is dat de dochter van eiseres, anders dan eiseres zelf, al jarenlang in Nederland woont. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het reeds hierom op het eerste gezicht niet aannemelijk is, dat er sprake is van de bedoelde ‘more than normal emotional ties’ tussen eiseres en haar dochter. Dat volgens eiseres wel sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid van haar dochter, is onvoldoende onderbouwd.
Ook heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van zodanig hechte persoonlijke banden tussen eiseres en haar kleinkinderen, dat die de gebruikelijke omgang tussen grootouders en kleinkinderen overstijgen. Ook dit is door eiseres niet onderbouwd.
9 De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
10 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.