In deze zaak heeft de kinderrechter op 23 september 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing die op 17 juli 2020 was gegeven door de gecertificeerde instelling. De moeder van twee minderjarige kinderen, die onder toezicht zijn gesteld en uit huis geplaatst, verzocht om de schriftelijke aanwijzing te vervallen, omdat deze volgens haar onzorgvuldig tot stand was gekomen en er geen plan van aanpak was. De moeder was belast met het ouderlijk gezag en had alle medewerking verleend aan de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. De gecertificeerde instelling voerde verweer en stelde dat er wel degelijk aan de eisen voor de schriftelijke aanwijzing was voldaan. De kinderrechter oordeelde dat er onvoldoende overleg had plaatsgevonden tussen de moeder en de gecertificeerde instelling over de omgangsregeling, en dat de schriftelijke aanwijzing daarom vervallen moest worden verklaard. De kinderrechter benadrukte het belang van een goed plan van aanpak en het persoonlijkheidsonderzoek van de moeder, maar concludeerde dat de situatie niet zo urgent was dat de schriftelijke aanwijzing noodzakelijk was. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.