ECLI:NL:RBDHA:2020:10247

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2020
Publicatiedatum
14 oktober 2020
Zaaknummer
C/09/597188 / JE RK 20-1847
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallenverklaring van schriftelijke aanwijzing in jeugdzorgzaak met betrekking tot omgangsregeling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 23 september 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing die op 17 juli 2020 was gegeven door de gecertificeerde instelling. De moeder van twee minderjarige kinderen, die onder toezicht zijn gesteld en uit huis geplaatst, verzocht om de schriftelijke aanwijzing te vervallen, omdat deze volgens haar onzorgvuldig tot stand was gekomen en er geen plan van aanpak was. De moeder was belast met het ouderlijk gezag en had alle medewerking verleend aan de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. De gecertificeerde instelling voerde verweer en stelde dat er wel degelijk aan de eisen voor de schriftelijke aanwijzing was voldaan. De kinderrechter oordeelde dat er onvoldoende overleg had plaatsgevonden tussen de moeder en de gecertificeerde instelling over de omgangsregeling, en dat de schriftelijke aanwijzing daarom vervallen moest worden verklaard. De kinderrechter benadrukte het belang van een goed plan van aanpak en het persoonlijkheidsonderzoek van de moeder, maar concludeerde dat de situatie niet zo urgent was dat de schriftelijke aanwijzing noodzakelijk was. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/597188 / JE RK 20-1847
Datum uitspraak: 23 september 2020

Beschikking van de kinderrechter

Vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing

in de zaak naar aanleiding van het op 31 juli 2020 ingekomen verzoekschrift van:

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats]
advocaat: mr. K. el Joghrafi, gevestigd te Rotterdam,
betreffende:
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2006 te [geboorteplaats 1] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2014 te [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen.
Op 23 september 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. K. el Joghrafi;
- [vertegenwoordigers van de GI] namens de gecertificeerde instelling.
[minderjarige 1] is in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek, mar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

Feiten

- De moeder is belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige 1] verblijft feitelijk in een accommodatie voor jeugdhulp.
- [minderjarige 2] verblijft feitelijk in een pleeggezin.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 2 juli 2020 [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van 2 juli 2020 tot 2 juli 2021, alsmede een machtiging verleend om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in respectievelijk een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder en een voorziening voor pleegzorg.
- De gecertificeerde instelling heeft de moeder op 17 juli 2020 een schriftelijke aanwijzing
gegeven, strekkende tot vaststelling van een omgangsregeling op grond van artikel 1:265f
van het Burgerlijk Wetboek (BW). De omgang vindt hierbij eenmaal per drie weken voor
één uur plaats, onder begeleiding van de gecertificeerde instelling.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt er toe de schriftelijke aanwijzing d.d. 17 juli 2020 geheel vervallen te verklaren. Namens de moeder is het verzoek als volgt onderbouwd. Er is ten onrechte het middel van de schriftelijke aanwijzing ingezet, nu de schriftelijke aanwijzing onzorgvuldig tot stand is gekomen en niet is gebleken dat de moeder onvoldoende heeft meegewerkt aan de uitvoering van het plan van aanpak. Op het moment van afgeven van de schriftelijke aanwijzing bestond er nog niet eens een plan van aanpak en de moeder heeft vanaf de aanvang van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing alle medewerking verleend. Zij is zelf ook druk bezig om het persoonlijkheidsonderzoek te laten uitvoeren. Naar aanleiding van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing heeft op 10 juli 2020 een overleg plaatsgevonden over de invulling van de omgang. De moeder had hierbij een voorstel overgelegd, maar dit is onbesproken terzijde gelegd. Door de gecertificeerde instelling is vervolgens eenzijdig een regeling vastgesteld in een schriftelijke aanwijzing. Er is hierbij geen voornemen kenbaar gemaakt aan de moeder en er bestaat tot op heden geen plan van aanpak. In de onderbouwing staat dat de moeder eisen heeft gesteld aan de omgangsregeling, maar er is geen voornemen geuit, noch is er een tegenbericht van de moeder waaruit haar zienswijze blijkt. Nu de schriftelijke aanwijzing onzorgvuldig tot stand is gekomen en onterecht is afgegeven, dient deze vervallen te worden verklaard.
De gecertificeerde instelling heeft verweer gevoerd tegen het verzoek en zij heeft gesteld dat er is voldaan aan de eisen die worden gesteld aan een schriftelijke aanwijzing. De gecertificeerde instelling is met de moeder in gesprek gegaan over de omgangsregeling. Zowel de moeder als de gecertificeerde instelling zijn hierbij met een voorstel gekomen en de moeder heeft duidelijk aangegeven dat zij niet wilde meewerken aan het plan van de gecertificeerde instelling. Daarop is mondeling een voornemen tot een schriftelijke aanwijzing aan de moeder gegeven. De omgang is op de in de schriftelijke aanwijzing vastgelegde manier ingevuld, omdat de kinderen angstig en gespannen zijn bij de omgang. Er bestaan ernstige zorgen over de relatie tussen de moeder en de kinderen. De kinderen moeten eerst stabiliseren, voordat de omgang eventueel uitgebreid kan worden. Het persoonlijkheidsonderzoek voor de moeder is nog niet opgestart, omdat de gecertificeerde instelling alleen een bepaling voor hulp kan schrijven voor de kinderen en niet voor de moeder. Er wordt gezocht naar een oplossing om via een andere weg het persoonlijkheidsonderzoek te laten plaatsvinden.

Beoordeling

*Nu het verzoek binnen twee weken na toezending of uitreiking van genoemde beslissing aan de verzoek*ster ter griffie van deze rechtbank is ingediend, is verzoek*ster ontvankelijk in zijn*haar verzoek.
Deze zaak heeft betrekking op twee jonge kinderen die naar aanleiding van een zeer zorgelijke opvoedsituatie onder toezicht zijn gesteld en uit huis zijn geplaatst. Het is voor hen van groot belang dat er een plan van aanpak wordt opgesteld en dat er een persoonlijkheidsonderzoek gaat plaatsvinden naar de moeder, om de achtergrond van de problematiek te achterhalen. Tot op heden is er echter niet gebleken van een op schrift gesteld plan van aanpak.
Namens de moeder is aangevoerd, dat de moeder het advies van de kinderrechter om met elkaar in gesprek te gaan over een omgangsregeling heeft opgevat als een huiswerkopdracht en dat zij in verband daarmee een suggestie heeft gedaan om belangrijke gebeurtenissen in te plannen, zoals de geboorte van haar derde kind en kerstmis. Zij heeft haar inbreng niet bedoeld als lijst van eisen.
In artikel 1:265f eerste lid van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat de gecertificeerde instelling voor de duur van de uithuisplaatsing de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken
voor zover dat noodzakelijk is in verband met de uithuisplaatsing.In het tweede lid van het artikel is bepaald dat de beslissing van de gecertificeerde instelling
geldt als schriftelijke aanwijzing.
De schriftelijke aanwijzing is een vrij ingrijpende beslissing waartoe pas dient te worden overgegaan indien de gewenste medewerking niet in overleg of overreding kan worden bereikt. De kinderrechter heeft niet kunnen vaststellen dat die situatie al was bereikt. Namens de moeder is aangevoerd, dat de moeder het advies van de kinderrechter om met elkaar in gesprek te gaan over een omgangsregeling heeft opgevat als een huiswerkopdracht en dat zij in verband daarmee een suggestie heeft gedaan om belangrijke gebeurtenissen in te plannen, zoals de geboorte van haar derde kind en kerstmis. Zij heeft haar inbreng (kennelijk in de vorm van een WhatsAppbericht) niet bedoeld als lijst van eisen. De gecertificeerde instelling heeft het berichtje niet met de moeder (en de advocaat) willen bespreken maar heeft medegedeeld de verzoeken van de moeder eerst in het team aan de orde te willen stellen. Vervolgens heeft de gecertificeerde instelling de contactregeling in een schriftelijke aanwijzing vastgelegd. De kinderrechter stelt vast dat er tussen de gecertificeerde instelling en de moeder (met haar advocaat) geen inhoudelijk overleg heeft plaatsgevonden over de invulling van de contactregeling. Het overleg is beperkt gebleven tot een WhatsAppbericht van de moeder, gevolgd door een schriftelijke aanwijzing.
Het had naar het oordeel van de kinderrechter in de rede gelegen dat de betrokkenen wél over de inhoud van de contactregeling zouden hebben overlegd. Dan had de gecertificeerde instelling kunnen proberen de moeder te overtuigen van de noodzaak om de contactregeling in ieder geval de eerste periode zeer beperkt te houden. Ook had kunnen worden overwogen om de moeder de mogelijkheid te bieden om te laten zien dat zij zich aan de contactregeling kan houden ook al is zij het over de invulling niet eens. Het uitbrengen van een schriftelijk voornemen kan daarbij een uitstekend hulpmiddel zijn.
Nu deze middelen nog niet zijn geprobeerd, kan niet worden geoordeeld dat het opleggen van een contactregeling in de vorm van een schriftelijke aanwijzing al noodzakelijk was. De kinderrechter zal de schriftelijke aanwijzing daarom vervallen verklaren. De kinderrechter is het eens met de gecertificeerd instelling dat een beperkte contactregeling in ieder geval voorlopig noodzakelijk is, omdat de kinderen zo heftig reageren op de bezoeken van de moeder. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank echter geen aanleiding zelf een regeling vast te stellen.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verklaart genoemde schriftelijke aanwijzing d.d. 17 juli 2020 vervallen;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2020 door mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.B. Boekema als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 13 oktober 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.