ECLI:NL:RBDHA:2020:10414

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2020
Publicatiedatum
19 oktober 2020
Zaaknummer
SGR - 20/5468
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet-betaling griffierecht in bestuursrechtelijke procedure

Op 16 oktober 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak SGR 20/5468, waarbij het beroep van eiser niet-ontvankelijk is verklaard. Eiser had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke Overbruggingsregeling Flexibele Arbeidskrachten (TOFA), welke door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat het griffierecht niet was voldaan, ondanks herhaalde aanmaningen en de mogelijkheid om een beroep op betalingsonmacht te doen. De rechtbank heeft eiser in kennis gesteld van de hoogte van het griffierecht en hem de gelegenheid gegeven om dit binnen een termijn van vier weken te voldoen. Deze termijn is ongebruikt verstreken, en ook de aanvullende termijn die per vergissing was verleend, is niet benut. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen reden is om aan te nemen dat eiser niet in verzuim was, en heeft het beroep om die reden niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. R.A.E. Bach, griffier.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5468

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M. Alsemgeest).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke Overbruggingsregeling Flexibele Arbeidskrachten (TOFA) afgewezen.
Bij besluit van 28 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2020. Eiser is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt van de indiener van het beroepschrift een griffierecht geheven.
Uit het zesde lid volgt dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort op de rekening van de rechtbank.
2. Bij brief van 22 augustus 2020 heeft de rechtbank eiser in kennis gesteld van de hoogte van het verschuldigde griffierecht en hem in de gelegenheid gesteld het verschuldigde bedrag te voldoen binnen een termijn van vier weken, gerekend na de datum van deze nota. Voorts is in deze brief de mogelijkheid vermeld om een beroep op ‘betalingsonmacht’ te doen, wanneer betrokkene meent het griffierecht niet te kunnen betalen. Eiser heeft de gestelde termijn van vier weken voor betaling van het griffierecht ongebruikt laten verstrijken. Evenmin heeft hij laten weten een beroep op ‘betalingsonmacht’ te willen doen.
3. De rechtbank heeft eiser bij aangetekende verzonden herinnering van 20 september 2020 meegedeeld dat hem een termijn van vier weken wordt gegund om het verzuim te herstellen en het verschuldigde griffierecht alsnog te voldoen.
4. Bij brief en e-mail van 7 oktober 2020 heeft de rechtbank eiser medegedeeld dat de bij brief van 20 september 2020 verleende (aanvullende) termijn van vier weken om het griffierecht te voldoen, berust op een vergissing. De rechtbank heeft eiser erop gewezen dat het griffierecht uiterlijk bij aanvang van de zitting moet zijn betaald en dat als het griffierecht op dat moment (nog) niet betaald is het beroep niet-ontvankelijk verklaard zal worden. Eiser heeft wederom nagelaten om binnen de gestelde termijn alsnog het griffierecht te voldoen, dan wel anderszins te reageren.
5. De rechtbank stelt vast dat het griffierecht niet is betaald. Niet gebleken is van enige omstandigheid op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest. Het beroep is dan ook niet-ontvankelijk.
6. Nu het griffierecht niet is betaald, is er reeds hierom geen aanleiding om tot vergoeding daarvan over te gaan. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.A.E. Bach, griffier, op 16 oktober 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.