ECLI:NL:RBDHA:2020:10446

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2020
Publicatiedatum
19 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2441
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na eerstejaars Ziektewet-beoordeling met medische gronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. S. Bildirici, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door F.J. Latenstein. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar Ziektewet-uitkering, die op 5 oktober 2018 was ingegaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Uwv terecht heeft geoordeeld dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank baseerde haar oordeel op de medische rapportages van verzekeringsartsen, die de belastbaarheid van eiseres op de datum in geding hebben beoordeeld. Eiseres had aangevoerd dat haar psychische klachten niet adequaat waren meegenomen in de beoordeling, maar de rechtbank oordeelde dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen aanwijzingen waren voor een ernstige psychische stoornis. De rechtbank concludeerde dat de Uwv de ZW-uitkering van eiseres terecht heeft beëindigd en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/2441

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 september 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. Bildirici),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: F.J. Latenstein).

Procesverloop

Bij besluit van 6 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres ingevolge de Ziektewet (ZW) met ingang van 5 oktober 2018 beëindigd.
Bij besluit van 4 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De gronden zijn nadien aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.
Op 9 september 2020 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres was tot 1 juli 2017 werkzaam als keukenmedewerker bij [restaurant] voor 39,90 uur per week. Het dienstverband is beëindigd per 1 juli 2017, waarna eiseres recht had op een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet tot uiterlijk 2 oktober 2017. Eiseres heeft zich op 5 september 2017 ziek gemeld in verband met rugklachten. Bij besluit van 11 oktober 2017 heeft verweerder per 3 oktober 2017 een ZW-uitkering aan eiseres toegekend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres op 5 oktober 2018 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Verweerder stelt dat blijkens de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 15 januari 2019 de belastbaarheid van eiseres op de datum in geding, te weten 5 oktober 2018, juist is vastgesteld. Verweerder betwist, uitgaande van bovenstaande medische beoordeling, de stelling van eiseres dat de geduide functies niet passend zijn. De arbeidsdeskundige b&b acht één primaire geduide functie, te weten secretarieel medewerker, niet passend in verband met de betreffende opleidingseis, maar concludeert dat voldoende geschikte functies resteren en dat eiseres alsnog minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
3. Eiseres stelt dat de geduide functies niet passend zijn omdat de medische beoordeling niet naar behoren is uitgevoerd. Zij licht toe dat haar psychische klachten dusdanig zijn dat in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) hiervoor beperkingen moeten worden opgenomen. Verweerder is volgens eiseres, gezien de bevindingen van haar psycholoog zoals weergegeven in de overgelegde verklaring van 4 februari 2019, ten onrechte niet ingegaan op haar depressieve klachten en angstklachten en heeft geen gericht onderzoek laten verrichten naar deze klachten. Deze werkwijze is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Eiseres heeft in beroep brieven van psycholoog Z. Kurt van 7 februari 2020 en 15 juli 2019, gynaecoloog C.B. Vredevoogd van 12 juli 2019, psychiater F.J.E. Balk van 24 juni 2019, fysiotherapeut L. Hagen van 17 februari 2020, arts-assistent neurologie H. van Alkemade, mede namens neuroloog dr. R.W.M. Keunen, van 21 december 2017 en radioloog F.I. de Korte van 5 december 2017 ingebracht. Uit de informatie van de psycholoog volgt dat bij eiseres sprake is van een depressieve stoornis. Verweerder gaat slechts uit van een vermoeden van depressieve stoornis, terwijl dit medisch objectief is vastgesteld. Eiseres werd vanaf augustus 2019 niet meer behandeld voor haar psychische klachten in verband met zwangerschapsgerelateerde klachten en een hersenaandoening van haar pasgeboren dochter. Nadat eiseres in staat was om de behandelingen te hervatten, werd zij geconfronteerd met maatregelen gerelateerd aan het coronavirus. Eiseres is sinds kort weer gestart met de behandeling van haar psychische klachten.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
In artikel 19, eerste lid, van de ZW is bepaald dat iemand recht heeft op ziekengeld als hij als gevolg van ziekte of gebreken niet geschikt is voor het verrichten van het eigen werk. De ongeschiktheid om te werken moet rechtstreeks het gevolg zijn van ziekte of gebreken en dat moet objectief medisch vastgesteld kunnen worden.
4.2
Op grond van artikel 19aa ZW, voor zover hier van belang, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte recht heeft op loon, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
4.3
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Het is aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
4.4
Op 15 augustus 2018 heeft de verzekeringsarts in opleiding (i.o.) eiseres op het spreekuur gezien en haar lichamelijk en psychisch onderzocht. Tevens heeft zij dossieronderzoek verricht en de ingebrachte medische informatie bij haar beoordeling betrokken. De medische informatie betreft brieven van arts-assistent neurologie H. van Alkemade, mede namens neuroloog dr. R.W.M. Keunen, van 21 december 2017 en arts-assistent neurologie A. Nordbeck, mede namens neuroloog dr. B.B. Mook, van 22 augustus 2017 en een ongedateerde brief van arts-assistent neurologie A. Nordbeck, mede namens neuroloog A. Mosch. De verzekeringsarts i.o. heeft haar bevindingen in het rapport van 16 augustus 2018 vastgelegd, geaccordeerd door de verzekeringsarts. Aan de hand van haar bevindingen heeft deze arts een FML opgesteld met de beperkingen van eiseres. Deze houden verband met haar rugklachten. De verzekeringsarts i.o. heeft beperkingen opgenomen voor eiseres in de rubrieken aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen.
4.5
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de arts b&b, onder supervisie van de verzekeringsarts b&b, op 15 januari 2019 een rapport uitgebracht, gebaseerd op de hoorzitting/het spreekuur op 10 januari 2019, dossieronderzoek en de ingebrachte medische informatie van psycholoog Z. Yalcin van 4 februari 2019. Gelet op de ontvangst van deze brief op 8 januari 2019 gaat de rechtbank er vanuit dat bedoeld is deze te dateren op 4 januari 2019. De arts b&b heeft in haar rapport opgenomen dat zij geen aanleiding ziet om aanvullende beperkingen op te nemen in de FML. De aangenomen beperkingen ten aanzien van zwaar fysiek werk, zoals buigen, tillen/dragen, duwen/trekken, lopen staan, klimmen en zitten, houden in voldoende mate rekening met de medisch geobjectiveerde belastbaarheid van eiseres. Verder zijn bij het onderzoek door de primaire verzekeringsarts geen aanwijzingen gevonden voor een ernstige psychische stoornis, persoonlijkheidsproblematiek en/of cognitieve functiestoornissen. De verzekeringsarts b&b ziet bij zijn onderzoek geen aanwijzingen voor een ernstige stemmingsstoornis en/of ernstige persoonlijkheidsproblematiek. Uit de medische informatie van de psycholoog van januari 2019 blijkt dat een vermoeden van een depressieve stoornis bestaat. Eiseres wordt hiervoor sinds november 2018 één keer per twee weken behandeld door middel van gesprekken en psychofarmaca, hetgeen helpt tegen haar klachten. De psychische klachten van eiseres zijn, uitgaande van de normaalwaarden in het handboek Claimbeoordelings- en borgingssysteem (CBBS), versie 2013, echter niet zodanig ernstig, dat hiervoor in de FML beperkingen moeten worden aangenomen. Bij eiseres is sprake van een normale stemming met normale cognitieve functies en er is geen aanleiding om te veronderstellen dat zij niet normaal belastbaar is op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren.
4.6
In beroep heeft de verzekeringsarts b&b een aanvullend rapport uitgebracht van 19 augustus 2020. In dit rapport concludeert de verzekeringsarts b&b dat de door eiseres op 13 augustus 2020 ingebrachte informatie van de psycholoog van 7 februari 2020, waarin de diagnose Depressieve stoornis: recidiverende episode - licht is gesteld, geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. De informatie betreft de situatie ruim na 5 oktober 2018, de datum in geding. Bovendien is een gestelde diagnose niet uitsluitend leidend bij de vaststelling van de belastbaarheid, aldus deze arts.
4.7
Naar aanleiding van door eiseres op 21 augustus 2020 ingebrachte aanvullende medische stukken heeft verweerder op 28 augustus 2020 een reactie ingebracht. Hierin stelt verweerder dat deze informatie met name ziet op de zwangerschap van de jongste dochter van eiseres, die op 14 augustus 2019 is geboren, en voor het grootste deel betrekking heeft op na de datum in geding. De ingebrachte brief van de neuroloog van 21 december 2017 was al bekend bij de verzekeringsarts b&b en bij zijn beoordeling betrokken. Dat eiseres in verband met klachten gerelateerd aan haar zwangerschap en de hersenaandoening van haar pasgeboren dochter vanaf augustus 2019 niet meer voor haar psychische klachten behandeld werd, heeft eveneens betrekking op na de datum in geding. Dit geldt ook voor het feit dat zij als gevolg van maatregelen tegen het coronavirus niet eerder weer kon starten met de behandeling van haar psychische klachten.
4.8
De rechtbank is van oordeel dat de medische onderzoeken op zorgvuldige wijze hebben plaatsgevonden. Zowel de primaire verzekeringsarts i.o. als de arts b&b hebben dossieronderzoek verricht, eiseres psychisch en lichamelijk onderzocht en de ingebrachte medische informatie bij hun beoordeling betrokken. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat alle klachten van eiseres in de beoordeling zijn betrokken. Er zijn geen klachten over het hoofd gezien en alle beschikbare informatie is meegenomen in de beoordeling.
4.9
De rechtbank ziet evenmin aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. De primaire verzekeringsarts heeft voor de rugklachten van eiseres diverse beperkingen opgenomen. Ten aanzien van de psychische klachten vond deze arts geen aanwijzingen voor een ernstige psychische stoornis en/of persoonlijkheidsproblematiek. De arts b&b acht de psychische klachten niet zodanig ernstig dat in de FML beperkingen hiervoor moeten worden aangenomen. De rechtbank merkt daarbij op dat eiseres haar stelling dat zij opnieuw onder behandeling is voor haar psychische klachten niet heeft onderbouwd met medische stukken. Bovendien gaat het om de psychische klachten ten tijde van de datum in geding. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan het oordeel van de verzekeringsartsen te twijfelen. Hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd en de door haar ingezonden medische informatie van de behandelend sector roepen bij de rechtbank geen twijfel op aan de juistheid van de beoordeling van de arts b&b en de verzekeringsarts b&b. Dat eiseres het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen.
4.1
Het voorgaande betekent dat de medische component van het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden berust. De beroepsgronden verwoord onder 3. treffen geen doel.
5. De arbeidsdeskundige b&b heeft de door de primaire arbeidsdeskundige geduide functies in bezwaar herbeoordeeld. Zij is tot de conclusie gekomen dat deze functies geschikt zijn voor eiseres, op de functie secretarieel medewerker (SBC-code 315030) na. Met het vervallen van deze functie resteren de functies administratief medewerker notaris, advocaat, rechtbank (SBC-code 532040), werkplanner garage, receptionist garage (SBC-code 521011), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180) en de als reserve geduide functies medewerker arbeidsbemiddeling, personeelszaken (SBC-code 563040), administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100), medewerker personeelszaken, loonadministratie (SBC-code 515090) en telefonisch verkoper (outbound) (SBC-code 315173). Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen aanwijzingen dat deze functies, die zijn geduid aan de hand van de beperkingen van eiseres in de FML, niet geschikt voor eiseres zouden zijn. Eiseres heeft hiertegen ook geen specifieke beroepsgronden naar voren gebracht. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de geduide functies passen binnen de belastbaarheid van eiseres.
6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder de ZW-uitkering van eiseres terecht en op goede gronden met ingang van 5 oktober 2018 heeft beëindigd.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 september 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.