ECLI:NL:RBDHA:2020:10497

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
21 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6457
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning voor kennismigrant wegens niet-marktconform salaris

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser met de Servische nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een verblijfsvergunning regulier onder de beperking 'arbeid als kennismigrant', die op 18 april 2019 door de Staatssecretaris werd ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf 17 juni 2017. Dit besluit was gebaseerd op het advies van het UWV, dat concludeerde dat het salaris van de eiser niet marktconform was. De eiser ontving een bruto maandsalaris van € 4.324,-, terwijl het salariscriterium voor kennismigranten van 30 jaar of ouder op dat moment was vastgesteld op € 4.500,-. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris op goede gronden de verblijfsvergunning had ingetrokken, omdat niet voldaan werd aan de voorwaarden van het verblijfsdoel. De rechtbank verwierp ook de stelling van de eiser dat het intrekken van de vergunning het rechtszekerheidsbeginsel schond, omdat er geen ondubbelzinnige toezegging was gedaan dat de vergunning niet ingetrokken zou worden. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/6457

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. B.D. Lit),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Slutzky).

Procesverloop

Bij besluit van 18 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’ ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf 17 juni 2017. Dit is tevens een terugkeerbesluit.
Bij besluit van 1 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting is met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Servische nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 1976. Op 4 mei 2017 heeft Isolatieplaatwerkerij Altisol B.V. te Honselersdijk (referent) de procedure Toegang en Verblijf gestart door de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf voor eiser in te dienen. Bij kennisgeving van 16 mei 2017 heeft verweerder de aanvraag ingewilligd. Eiser heeft de verblijfsvergunning regulier in het kader van het verblijfsdoel ‘arbeid als kennismigrant’ sinds 17 juni 2017, geldig tot 17 juni 2022. Eiser is sinds
11 september 2017 in dienst bij referent en heeft de functie van isolatiemonteur. Hij ontvangt een salaris ter hoogte van € 4.324,- bruto per maand (exclusief vakantietoeslag) op grond van een 38-urige werkweek.
2.1
Verweerder heeft indicaties waaruit blijkt dat referent kennismigranten wil aantrekken waarbij het geboden salaris niet marktconform is. In de arbeidsovereenkomst van eiser wordt als salaris een bedrag van € 3.992,- per vier weken genoemd, maar in het aanvraagformulier is een bruto maandsalaris ingevuld van € 4.324,-. Eiser ontvangt een salaris ter hoogte van € 4.324,- bruto per maand. Op 5 december 2018 heeft verweerder aan referent een brief gestuurd waarin is gevraagd om stukken te overleggen op basis waarvan kan worden vastgesteld of het salaris marktconform is. Referent heeft de gevraagde stukken overgelegd. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) verzocht om advies uit te brengen over de marktconformiteit van het salaris.
2.2
In het advies van 29 januari 2019 heeft het UWV over de marktconformiteit van eisers salaris het volgende vastgesteld. Gelet op de door de werkgever overgelegde arbeidsovereenkomst is de cao Metaal & Techniek Isolatiebedrijf van toepassing. De functies van isolatiemonteur, isolatieplaatwerker en isoleerder plaatwerker worden volgens de cao ingedeeld in salarisgroepen 4 tot en met 7. De salarissen in deze groepen bedragen op 1 januari 2019 tussen de € 2.060,- (beginschaal salarisgroep 4) tot € 2.666,- (eindschaal salarisgroep 7) bruto per maand. Op basis van de gegevens komt het UWV tot de conclusie dat het geboden salaris niet marktconform is. Ook wanneer de geschiktheid van eiser zou worden aangetoond ligt het loon ruim boven het gemiddelde bruto maandloon.
Het salariscriterium per 1 januari 2019 voor kennismigranten van 30 jaar of ouder is vastgesteld op € 4.500,- bruto per maand (exclusief vakantietoeslag). Gelet op het salaris van eiser wordt hieraan niet voldaan.
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit het advies van 29 januari 2019 van het UWV ten grondslag gelegd. Het UWV is hierin tot de conclusie gekomen dat het overeengekomen salaris niet marktconform is en dat daarom niet wordt voldaan aan de voorwaarden van het gevraagde verblijfsdoel. Om deze reden heeft verweerder de verblijfsvergunning ingetrokken.
4. Eiser voert in beroep aan dat verweerder met het intrekken van zijn verblijfsvergunning het rechtszekerheidsbeginsel schendt. Verweerder beschikte ten tijde van de kennisgeving over alle feiten en omstandigheden en er mag worden aangenomen dat verweerder op basis van die feiten en omstandigheden heeft vastgesteld dat eiser in aanmerking komt voor verblijf als kennismigrant. Er heeft geen enkele wijziging van feiten en omstandigheden plaatsgevonden na de verlening van de verblijfsvergunning. In de kennisgeving staat geen clausulering waaruit het tegendeel kan worden herleid, waardoor de kennisgeving wel degelijk een ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging is dat eiser aan de voorwaarden van de vergunning voldoet. Dat verweerder heeft nagelaten zich door het UWV te laten adviseren over marktconformiteit van het salaris komt geheel voor rekening en risico van verweerder.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Op grond van paragraaf B6/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 in samenhang met artikel 3.30a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 wijst verweerder de aanvraag voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’ af of trekt deze achteraf in als het loon naar het oordeel van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid niet marktconform is.
In artikel 19 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) is, voor zover van belang, bepaald dat de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan worden ingetrokken op de gronden bedoeld in artikel 18, eerste lid, met uitzondering van onderdeel b.
Op grond van artikel 18, eerste lid aanhef en onder f, van de Vw kan een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend of een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden.
5.2
Uit het advies van 29 januari 2019 van het UWV is gebleken dat het salaris van eiser niet marktconform is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft een advies van het UWV te gelden als een deskundigenadvies. Volgens vaste rechtspraak dient een dergelijk advies op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie te verschaffen, onder aanduiding – voor zover mogelijk en verantwoord – van de bronnen waaraan deze is ontleend. Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de besluitvorming van de juistheid van die informatie uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. Door partijen wordt de geldigheid van het advies van het UWV niet betwist en eiser heeft geen contra-expertise overgelegd of in bezwaar of in beroep stukken overgelegd waardoor een nieuw advies van het UWV is vereist. Verweerder heeft het bestreden besluit dan ook kunnen baseren op het negatieve advies van het UWV.
5.3
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het intrekken van zijn verblijfsvergunning het rechtszekerheidsbeginsel schendt. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 19 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3220, volgt dat nu verweerder nooit expliciet aan eiser heeft meegedeeld dat de verblijfsvergunning nooit zou worden ingetrokken er geen sprake is van een concrete en ondubbelzinnige toezegging. Daarnaast volgt uit deze uitspraak dat verweerder door het verlenen van die verblijfsvergunning ook niet impliciet bij eiser het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat zijn verblijfspositie in Nederland nooit in het geding zou zijn. Voor zover gesteld, is van strijd met het vertrouwensbeginsel evenmin sprake. Verweerder heeft dus kunnen stellen dat uit de kennisgevingsbrief van 16 mei 2017, dan wel een ander document, niet blijkt dat hij uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd heeft toegezegd dat de verblijfsvergunning nooit ingetrokken zal worden, noch dat er geen onderzoek zal plaatsvinden om na te gaan of de verklaringen van de erkend referent juist zijn. Want, zoals in het verweerschrift is toegelicht, is ten tijde van de vergunningverlening geen nader onderzoek gedaan omdat door verweerder werd vertrouwd op de verklaringen van de erkend referent. Deze bleken achteraf onjuist. Dat eiser op basis van de toen gebleken feiten en omstandigheden in aanmerking is gekomen voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’ levert geen gerechtvaardigd vertrouwen of verwachtingen op. In het kader van achteraf handhaven waartoe verweerder kan overgaan, is het verweerder bij het bestaan van indicaties van oneigenlijk gebruik van de kennismigrantenregeling toegestaan om (in dit geval twee jaar) na verlening van de verblijfsvergunning onderzoek te verrichten en de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht in te trekken.
5.4
Nu het salaris van eiser als kennismigrant niet marktconform is, wordt niet voldaan aan de voorwaarden van het verblijfsdoel van de verblijfsvergunning. Verweerder heeft op goede gronden de verblijfsvergunning ingetrokken.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Maas, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2020.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.