ECLI:NL:RBDHA:2020:10512

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
21 oktober 2020
Zaaknummer
SGR 19/7946
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het recht op deelname aan gemeentelijke collectieve aanvullende zorgverzekering wegens te hoog inkomen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde M. van Graven, en het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) Bollenstreek, vertegenwoordigd door W. Dubbeld. De zaak betreft de beëindiging van het recht van eisers op deelname aan de gemeentelijke collectieve aanvullende zorgverzekering, die per 1 augustus 2019 is ingegaan. De ISD Bollenstreek heeft dit besluit genomen op basis van het feit dat het inkomen van eisers hoger was dan de geldende inkomensgrens van € 1.678,12, wat 120% van de bijstandsnorm voor gehuwden vertegenwoordigt.

Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de ISD heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers deelnemen aan een minnelijk schuldhulpverleningstraject en dat hun inkomen, vastgesteld op gemiddeld € 2.637,94, boven de toegestane grens ligt. De rechtbank oordeelt dat de ISD niet gehouden is om de collectieve aanvullende zorgverzekering voort te zetten, ook al is de toekenning in het verleden mogelijk niet correct geweest. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard, omdat zij niet voldoen aan de voorwaarden voor deelname aan de collectieve aanvullende zorgverzekering.

De rechtbank heeft ook overwogen dat het rechtszekerheidsbeginsel niet in de weg staat aan de beëindiging van de verzekering, aangezien eisers niet voldoen aan de inkomenscriteria. De beslissing van de ISD om de verzekering te beëindigen is daarmee rechtmatig. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7946

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] (eiser) en [eiseres] (eiseres), te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: M. van Graven),
en
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) Bollenstreek, verweerder
(gemachtigde: W. Dubbeld).

Procesverloop

Bij besluit van 15 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht van eisers op deelname aan de gemeentelijke collectieve aanvullende zorgverzekering vanaf 1 augustus 2019 beëindigd.
Bij besluit van 14 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1.
Bij beschikking van 16 augustus 2017 heeft de kantonrechter van de rechtbank Den Haag een bewind gesteld over de goederen die aan eiser (zullen) toebehoren. Per 16 januari 2018 zijn eisers toegelaten tot de schulddienstverlening en vanaf 1 mei 2018 nemen zij deel aan een minnelijk schuldhulpverleningstraject.
1.2.
Bij besluit van 21 december 2018 (het toekenningsbesluit) heeft verweerder eisers toegelaten tot de gemeentelijke collectieve aanvullende zorgverzekering.
1.3.
Bij brief van 4 juni 2019 heeft verweerder in het kader van een heronderzoek naar de mogelijke voortzetting van de collectieve aanvullende zorgverzekering eisers om verschillende gegevens verzocht. De bewindvoerder van eisers heeft hierop gereageerd, maar niet alle gevraagde gegevens ingeleverd. Verweerder heeft daarom de gegevens uit de rapportage hercontrole schulddienstverlening van 13 mei 2019 bij het heronderzoek betrokken. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in de rapportage heronderzoek collectieve zorgverzekering van 15 juli 2019.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder het recht van eisers op deelname aan de gemeentelijke collectieve aanvullende zorgverzekering vanaf 1 augustus 2019 beëindigd omdat hun inkomen volgens verweerder hoger is dan de voor hen van toepassing zijnde inkomensgrens van € 1.678,12 (120% van de bijstandsnorm voor gehuwden). Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de ambtelijke commissie bezwaarschriften ISD Bollenstreek, daaraan vastgehouden. Het gemiddelde inkomen (vastgesteld vrij te laten bedrag) van eisers over de periode van februari 2019 tot en met april 2019 is € 2.637,94 en dus hoger dan 120% van de bijstandsnorm voor gehuwden. Daarmee voldoen zij volgens verweerder niet aan één van de voorwaarden voor deelname aan de collectieve aanvullende zorgverzekering. Dat de toekenning op 21 december 2018 mogelijk niet correct is geweest, betekent nog niet dat verweerder daarmee gehouden is tot voortzetting van de collectieve aanvullende verzekering. Toelating vindt namelijk automatisch plaats als de aanvrager in zijn digitale aanvraag een inkomen onder de 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm invult. In een heronderzoek volgt pas de daadwerkelijke inhoudelijke beoordeling. Het is dus mogelijk dat de door eisers ingevulde gegevens bij de aanmelding onjuist waren en dat daarmee de toelating onjuist was. Nu de aanvrager zelf verantwoordelijk is voor het correct opgeven van het inkomen en het heronderzoek naar het daadwerkelijke inkomen van de aanvrager altijd achteraf plaatsvindt, is verweerder in beginsel niet gehouden tot voortzetting van de collectieve aanvullende zorgverzekering. Dat eisers vanwege hun schuldenpositie niet in aanmerking komen voor een aanvullende zorgverzekering, treft volgens verweerder geen doel. Uit de brief van de zorgverzekeraar van 15 juli 2019 blijkt immers dat eiser is opgenomen in de aanvullende zorgverzekering AV-standaard en hij binnen 30 dagen contact moet opnemen met de zorgverzekeraar als hij een andere aanvullende zorgverzekering wenst.
3. Eisers voeren aan dat zij voldoen aan het inkomenscriterium. Het vrij te laten bedrag dat eisers ter beschikking hebben is gebaseerd op 90% van de bijstandsnorm, verhoogd met de (wettelijke) correctieposten. Het vrij te laten bedrag is daarom te beschouwen als een inkomen op bestaansminimum. Daarnaast is de financiële situatie van eisers ten tijde van het primaire besluit identiek aan de financiële situatie ten tijde van de toelating tot de collectieve aanvullende zorgverzekering. Verweerder wijzigt de regels van het spel gedurende de wedstrijd. Hoewel de beëindiging van de collectieve aanvullende zorgverzekering aan eisers is bekendgemaakt, is de zorgpolis van eiseres pas per 8 januari 2020 met terugwerkende kracht tot 1 augustus 2019 gewijzigd. De beëindiging van de collectieve aanvullende zorgverzekering heeft directe financiële gevolgen doordat de zorgpremie is verhoogd en de dekking van de verzekering is gewijzigd, waardoor sommige kosten niet langer worden vergoed. Eisers hebben daardoor de orthodontiebehandeling van hun dochter moeten uitstellen. Ten slotte heeft de tussentijdse beëindiging voor meerdere partijen tot onnodig veel extra correctiewerk geleid.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Uitvoeringsregels bijzondere bijstand ISD Bollenstreek 2016 (de Uitvoeringsregels) kan de belanghebbende met een inkomen tot 120% van het minimuminkomen én vermogen tot maximaal de vermogensgrens van artikel 34 lid 3 van de Participatiewet, in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de kosten van de premie van de collectieve aanvullende zorgverzekering.
Op grond van artikel 2, tweede lid, onder i, van de Uitvoeringsregels wordt onder minimuminkomen verstaan: 100% van de op datum aanvraag (bij incidentele bijstand) dan wel op de ingangsdatum (bij periodieke bijstand) geldende bijstandsnorm per maand zonder toepassing van de kostendelersnorm.
4.2.
Vaststaat dat eisers deelnemen aan een (buitenwettelijk) minnelijk schuldhulpverleningstraject en in dat kader beschikken over een door hun schuldhulpverlener vastgesteld vrij te laten bedrag van hun gezamenlijk inkomen. Met het verschil tussen het gezamenlijk inkomen en dat vrij te laten bedrag worden de schulden van eisers afgelost. Eisers hebben daartoe met de ISD Bollenstreek een overeenkomst tot schuldbemiddeling gesloten op grond waarvan zij verplicht zijn hun volledige inkomen boven het vastgestelde vrij te laten bedrag over te maken aan de ISD Bollenstreek.
4.3.
Niet in geschil is dat het vastgesteld vrij te laten bedrag waarover eisers beschikken gemiddeld € 2.637,94 bedraagt. Dit betekent dat eisers beschikken over een inkomen dat ruim boven de 120% van de voor hen van toepassing zijnde bijstandsnorm ligt (€ 1.678,12). In wat eisers hebben aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen. Zij voldoen aldus niet aan de voorwaarden om aanspraak te kunnen maken op de collectieve aanvullende zorgverzekering.
4.4.
De rechtbank begrijpt het betoog van eisers dat hun financiële situatie sinds hun aanvraag ongewijzigd is en verweerder de regels van het spel gedurende de wedstrijd wijzigt, aldus dat zij daarmee een beroep doen op het rechtszekerheidsbeginsel en verweerder daarom had moeten afzien van de beëindiging van het recht op deelname aan de collectieve aanvullende zorgverzekering. Dit betoog slaagt niet. Uit 4.3 volgt dat eisers niet voldoen aan één van de voorwaarden voor deelname aan de collectieve aanvullende zorgverzekering. Het rechtszekerheidsbeginsel gaat niet zo ver dat verweerder in een dergelijk geval gehouden is het recht op de collectieve aanvullende zorgverzekering voort te zetten. [1]
4.5.
Het voorgaande betekent dat verweerder de deelname van eisers aan de collectieve aanvullende zorgverzekering mocht beëindigen.
4.6.
Dat de collectieve aanvullende zorgverzekering van eiseres pas per 8 januari 2020 met terugwerkende kracht is beëindigd en eisers als gevolg daarvan een deel van de premie hebben moeten nabetalen, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft per brief van 15 juli 2019 aan de zorgverzekeraar medegedeeld dat eisers geen recht meer hebben op de collectieve aanvullende zorgverzekering. Dat de zorgverzekeraar de collectieve aanvullende zorgverzekering van eiseres niet eerder dan 8 januari 2020 heeft beëindigd, kan verweerder niet worden aangerekend.
4.7.
Voor zover eisers met hun betoog dat de beëindiging van de collectieve aanvullende zorgverzekering direct financiële gevolgen voor hen heeft een beroep doen op dringende redenen zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Pw, slaagt dit betoog niet. Artikel 16, eerste lid, van de Pw bevat de mogelijkheid om bijstand te verlenen aan personen die niet behoren tot de kring van rechthebbenden, indien daartoe zeer dringende redenen noodzaken. Eisers zijn echter niet uitgesloten van deze kring van rechthebbenden en kunnen niet worden aangemerkt als personen die geen recht op bijstand hebben als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Pw, zodat die bepaling in hun situatie toepassing mist. [2]
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2020.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 14 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1214.
2.Zie de uitspraak van CRvB 10 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3465.