6.5.Verweerder heeft een aantal ingebrachte documenten door Bureau Documenten op echtheid en authenticiteit laten onderzoeken. De bevindingen hierover zijn neergelegd in de verkorte verklaring van onderzoek van 9 januari 2018 en in de verklaring van onderzoek van 7 maart 2018.
Uit de verklaring van onderzoek van 9 januari 2018 blijkt dat de onder 1) genoemde verklaring een kopie is, waardoor het niet te beoordelen is. Verder heeft verweerder het, zoals naar voren is gebracht op de zitting van 2 juli 2019, niet ten onrechte bevreemdend gevonden dat op deze verklaring staat dat eiser van 9 juli 1986 tot 3 januari 1990 in de Kabul Silo (hierna: broodfabriek) heeft gewerkt. Volgens de verklaringen van eiser afgelegd tijdens het gehoor opvolgende aanvraag alsook in beroep, was hij op laatstgenoemde datum immers al in Rusland voor studie. Eisers verklaring in het gehoor opvolgende aanvraag (pagina 7 van het rapport) dat hij tot 1990 ingeschreven stond in het systeem van Kabul Silo, terwijl hij daar sinds augustus 1989 niet meer werkzaam was, acht de rechtbank bij gebrek aan onderbouwing onvoldoende voor een ander oordeel. Uit de onder 1) genoemde verklaring blijkt voorts niet dat eiser in militaire dienst heeft gezeten. Dit heeft verweerder tevens niet ten onrechte bevreemdend gevonden, zoals toegelicht tijdens de zitting van 2 juli 2019. Naar eiser in de huidige procedure heeft verklaard, hetgeen ook terugkomt in het door eiser overgelegde militaire boekje (het onder 4) genoemde document) heeft hij immers van 30 augustus 1986 tot en met 16 september 1988 zijn militaire dienstplicht vervuld bij de eenheid 190. Volgens eiser wordt het vervullen van de militaire dienst niet gezien als een beëindiging van het dienstverband bij de broodfabriek maar als een tijdelijke onderbreking. Deze verklaring, wat daar ook van zij, doet er niet aan af dat eiser pas voor het eerst in deze procedure heeft gemeld dat hij zijn militaire dienstplicht heeft vervuld. In het gehoor van 21 november 2011 betreffende zijn eerste opvolgende aanvraag heeft eiser immers verklaard van 1986 tot augustus 1989 in de broodfabriek te hebben gewerkt. Verweerder heeft niet ten onrechte bevreemdend gevonden dat eiser toen niet meteen heeft verklaard dat hij in deze periode ook zijn dienstplicht heeft vervuld. Dat de gestelde vragen zagen op zijn werk en eiser daarom niet heeft verklaard over de militaire dienst, doet er niet aan af dat van eiser verwacht mag worden dat hij zo volledig mogelijk verklaart over hetgeen hij in deze periode voor werkzaamheden heeft gedaan. Temeer aangezien eiser zich tijdens de eerste opvolgende aanvraag reeds op het standpunt stelde dat hij eerder niet de waarheid had gesproken en hij thans openheid van zaken wenste te geven.
Over het werkpasje (het onder 5) genoemde document) heeft Bureau Documenten in de verklaring van 7 maart 2018 geconcludeerd dat het document met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet in deze gewijzigde staat bevoegd is opgemaakt en afgegeven en dat niet kan worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is. Niet in geschil is dat eiser geen contra-expertise heeft laten verrichten naar de echtheid en authenticiteit van het document, zodat verweerder in beginsel van dit deskundigenadvies mag uitgaan. Eiser heeft hierover aangevoerd dat hij geen reden heeft om over zijn werkzaamheden te liegen, dat hij niet met het document heeft gerommeld omdat het op zijn eigen naam staat en dat men in Afghanistan mogelijk anders omgaat met documenten. In hetgeen eiser heeft aangevoerd heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs geen aanleiding hoeven zien om nader invulling te geven aan zijn vergewisplicht als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb.
Het militair boekje dat eiser heeft overgelegd (het onder 4) genoemde document) is door Bureau Documenten in de verklaring van 7 maart 2018 met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid echt bevonden. Bureau Documenten kan echter niet vaststellen of het door een daartoe bevoegde instantie is opgemaakt en afgegeven en ook niet of het document inhoudelijk juist is. Uit de overgelegde vertaling van het militair boekje blijkt dat dit is afgegeven op 16 september 1988, de dag van ontslag uit militaire dienst, en dat eiser op dat moment getrouwd is. Eiser erkent dat dit verkeerd in het boekje is opgenomen (in het gehoor opvolgende aanvraag van 21 november 2011 verklaarde eiser dat hij zijn echtgenote in 1992 in Rusland heeft leren kennen en in 1995 met haar trouwde) en dat sprake is van een ambtelijke fout, aangezien hij op dat moment ongehuwd was. Gelet hierop heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat ook getwijfeld kan worden aan de overige inhoud van dit document, en gelet hierop heeft eiser met het overleggen van dit document dan ook niet aangetoond dat hij als dienstplichtige (zonder de officiersrang) in het Afghaanse leger heeft gezeten. Daarbij heeft verweerder van belang kunnen achten dat eiser heeft verklaard zijn dienstplicht te hebben vervuld bij de eenheid 190. Dit is dezelfde eenheid als waarbij eiser volgens zijn verklaringen afgelegd tijdens zijn eerste asielprocedure als officier voor de KhaD/WAD heeft gewerkt en waar hij potentiële deserteurs moest overreden in het leger te blijven. Verweerder heeft niet ten onrechte kunnen concluderen dat eisers huidige verklaring dat hij als dienstplichtige bij deze eenheid gediend heeft, niet in tegenspraak is met zijn eerdere verklaringen, omdat de genoemde werkzaamheden onopvallend verricht moeten worden, willen zij zin hebben. Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat uit eisers verklaringen afgelegd bij het gehoor opvolgende aanvraag in de huidige procedure blijkt dat KhaD/WAD officieren dezelfde uniformen droegen als gewone dienstplichtige militairen en uiterlijk niet van gewone militairen te onderscheiden waren.
Over de door eiser overgelegde onder 6) genoemde verklaring kan Bureau Documenten, zoals blijkt uit de verklaring van onderzoek van 7 maart 2018, gelet op het ontbreken van voldoende, betrouwbaar vergelijkingsmateriaal voor dit specifieke document, geen oordeel geven over de echtheid. Tevens kan niet worden vastgesteld of het document door een daartoe bevoegde instantie is opgemaakt en afgegeven en of het document inhoudelijk juist is. Om deze reden kan niet zomaar van de juistheid van de inhoud van dit document worden uitgegaan, en heeft eiser hiermee dan ook niet aangetoond dat hij van 1989 tot 1990 aan de faculteit opleiding van buitenlanders van de Hogeschool voor Technologie van Voronezh (later genaamd: Staatsacademie voor Technologie van Voronezh) heeft gestudeerd.
Ten aanzien van zijn studieperiode in Rusland na zijn vertrek uit Afghanistan heeft eiser de onder 7) en 8) genoemde verklaringen ingebracht, waarvan hij de vertalingen in beroep heeft overgelegd. Verweerder werpt eiser in dit verband tegen dat de verklaringen kopieën betreffen. In reactie hierop geeft eiser aan in het bezit te zijn van de originele documenten. Verder brengt verweerder naar voren dat de stukken qua opmaak van elkaar verschillen, wat vreemd is aangezien de verklaringen kort na elkaar zijn opgemaakt. Ter zitting op 15 november 2019 is door eiser gesteld dat er een fout is gemaakt in de vertaling van de onder 8) genoemde verklaring met betrekking tot de naam van de instelling die de verklaring heeft afgegeven. Dit heeft eiser doen besluiten om na sluiting van het onderzoek een nieuwe vertaling van deze verklaring op te laten maken. Hij heeft deze vertaling op 19 november 2019 in het digitale beroepsdossier geüpload. De rechtbank heeft hierop het onderzoek op 28 november 2019 heropend om partijen in de gelegenheid te stellen zich over deze nieuwe vertaling uit te laten en bij verweerder te informeren of deze nieuwe vertaling aanleiding geeft de beide verklaringen alsnog door Bureau Documenten te laten onderzoeken. De rechtbank kan het standpunt van verweerder in de brief van 5 december 2019 dat hij geen aanleiding ziet om de verklaringen te laten onderzoeken, volgen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat, indien uit documentonderzoek zou blijken dat de verklaringen echt zijn, dit nog niet betekent dat ook van de juistheid van de inhoud van de verklaringen kan worden uitgegaan. Uit de onder 8) genoemde verklaring komt naar voren dat eiser vanaf 1990 tot en met 1998 een studie op de faculteit Filologie volgde, terwijl uit eisers eigen verklaringen volgt dat hij deze studie in september 1991 is gestart. Dat hij reeds in december 1990 zou zijn overgestapt naar de faculteit Filologie, zoals ter zitting op 15 november 2019 door eiser is verklaard, verklaart nog niet waarom in de verklaring staat dat hij daar vanaf 1990 een studie volgde. Bovendien blijkt uit deze verklaring voor het eerst, zoals verweerder in de brief van 5 december 2019 terecht heeft opgemerkt, dat eiser in de periode 1990-1998 twee academische verloven van één jaar per verlof heeft gehad. Voor het verlof van twee jaar heeft eiser geen goede verklaring gegeven, waardoor niet valt uit te sluiten dat hij gedurende (periodes van) de voornoemde periode in Afghanistan was. Aan de verklaring van eiser op de zitting van 19 november 2019 dat hij ergens in het midden van zijn studie Russische literatuur tot twee keer toe verlof heeft genomen van een jaar vanwege ziekte (maagklachten) en hij opgenomen is geweest in het ziekenhuis, kent de rechtbank bij gebrek aan enige onderbouwing geen waarde toe. Voorts heeft verweerder niet ten onrechte bevreemdend gevonden dat de vervolgstudie Filologie niet aansluit op eisers eerdere schoolopleiding techniek en de door hem verrichte technische werkzaamheden bij de broodfabriek. Eiser geeft hiervoor geen afdoende verklaring anders dan dat de technische studie aan de universiteit te moeilijk voor hem was en dat hij beter is in talen.
Tot slot heeft verweerder relevant kunnen achten dat uit een door eiser bij een eerdere aanvraag om een artikel 9 Vw-document overgelegde huwelijksakte blijkt dat eiser en zijn vrouw in 1994 zijn getrouwd in Afghanistan en dat zij op dat moment in Kabul woonden. Dat dit foutief in de akte zou staan, omdat eiser en zijn vrouw in het kader van hun huwelijk gedurende twee weken in Kabul zouden zijn geweest, zoals eiser in beroep stelt, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft er in dat verband terecht op gewezen dat eiser bij diverse gelegenheden in 2011 (onder meer in de brief van 30 maart 2011) heeft verklaard sinds 1989 niet meer terug te zijn geweest naar Afghanistan. Gelet hierop heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat aan de documenten waaruit zou moeten blijken dat eiser vanaf 1989 tot 1998 in Rusland is geweest, niet de waarde kan worden gehecht die eiser daaraan gehecht wenst te zien. Gelet op het voorgaande doen ook deze verklaringen als zodanig niet af aan de eerdere 1F vaststelling.
De overige door eiser in de huidige procedure overgelegde documenten (de onder 2) en 18) genoemde documenten) hebben betrekking op de periode van vóór 1987. Hoewel deze stukken iets kunnen zeggen over waar en in welk land eiser zich op dat moment bevond, zeggen de stukken niets over de gewraakte periode zelf, en kunnen reeds daarom niet afdoen aan de eerdere 1F-vaststelling.
Voorts overweegt de rechtbank dat ook de overgelegde foto’s, schermafbeeldingen van Google streetview en Google maps (de onder 10), 11), 12), 15), 16) en 17) genoemde documenten) niet kunnen afdoen aan de eerdere 1F-vaststelling, nu de foto’s ongedateerd zijn dan wel betrekking hebben op een andere periode dan de periode waarin eiser naar hij in de eerste asielprocedure heeft verklaard bij de KhaD/WAD heeft gezeten.
Het chronologische relaas dat eiser in zijn gronden van beroep schetst en de brief die eiser op zitting heeft voorgelezen, maken hetgeen hiervoor is overwogen niet anders. Deze feiten heeft eiser immers al reeds ten tijde van zijn gehoor dan wel bij monde van zijn gemachtigde naar voren gebracht.