ECLI:NL:RBDHA:2020:10715
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Aansluitende machtiging tot het verlenen van verplichte zorg
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 oktober 2020 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot het verlenen van een aansluitende zorgmachtiging voor de duur van twaalf maanden, zoals bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Het verzoek is ingediend door de officier van justitie en betreft een betrokkene, geboren in 2003, die momenteel verblijft in een accommodatie. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende documenten, waaronder medische verklaringen en zorgplannen, en heeft de mondelinge behandeling van het verzoek gehouden op 7 oktober 2020. Tijdens deze zitting zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de betrokkene zelf, haar advocaat, een psychiater en de vader van de betrokkene.
De betrokkene heeft aangegeven dat ze niet zeker weet of ze een zorgmachtiging wil en dat ze het liefst naar huis wil. De advocaat heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek, maar benadrukt het belang van ondersteuning voor de betrokkene. De psychiater heeft verklaard dat de betrokkene lijdt aan ernstige psychische stoornissen en dat er grote risico's zijn voor haar gezondheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn en dat verplichte zorg noodzakelijk is om ernstig nadeel af te wenden.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de voorgestelde vormen van verplichte zorg noodzakelijk zijn en dat er geen minder bezwarende alternatieven zijn. De zorgmachtiging is verleend voor de duur van twaalf maanden, tot en met 7 oktober 2021. De beschikking is gegeven door kinderrechter mr. H. Wien, bijgestaan door griffier A.E. Babulall-Balkaran, en is uitgesproken ter openbare zitting.