ECLI:NL:RBDHA:2020:10768

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
SGR 20/6190
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwstop en bestuursdwang bij instandhoudingswerkzaamheden aan rijksmonument Ivicke te Wassenaar

Op 19 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen Monumenten Restauratie WH B.V. en het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening naar aanleiding van een bouwstop die aan verzoekster was opgelegd. Verzoekster had op 19 november 2019 een last onder bestuursdwang ontvangen om instandhoudingswerkzaamheden aan het rijksmonument Ivicke uit te voeren. Na het verstrijken van de begunstigingstermijn heeft verzoekster aangegeven zelf de werkzaamheden te willen uitvoeren, maar op 23 september 2020 werd een bouwstop opgelegd door verweerder. De voorzieningenrechter oordeelde dat de geplande werkzaamheden niet adequaat waren en dat er een dreiging van overtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bestond. De voorzieningenrechter verklaarde zich onbevoegd ten aanzien van het verzoek om verweerder te verbieden uitvoering te geven aan de last onder bestuursdwang, omdat dit feitelijk handelen betreft dat niet gericht is op rechtsgevolg. Het verzoek tot verlenging van de begunstigingstermijn werd afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De voorzieningenrechter wees het verzoek tot schorsing van de bouwstop af, omdat handhaving in het algemeen belang is en de instandhoudingsmaatregelen voor het rijksmonument noodzakelijk zijn.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6190

uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 oktober 2020 in de zaak tussen

Monumenten Restauratie WH B.V., te Brasschaat, verzoekster(gemachtigde: mr. T.N. Sanders),

en

het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar, verweerder(gemachtigde: mr. C.H. Norde).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen
: het Cuypersgenootschap, te Arnhem
(gemachtigde: L.W. Dubbelaar).

Procesverloop

Bij besluit van 19 november 2019 heeft verweerder aan de rechtsvoorganger van verzoekster een last onder bestuursdwang opgelegd.
Bij besluit van 6 april 2020 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster en haar rechtsvoorganger ongegrond verklaard.
Bij besluit van 24 september 2020 heeft verweerder de op 23 september 2020 mondeling gegeven bouwstop schriftelijk bevestigd.
Verzoekster en haar rechtsvoorganger hebben beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 6 april 2020. Verzoekster heeft tegen de opgelegde bouwstop bezwaar gemaakt. Op 24 september 2020 heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om voorlopige voorzieningen te treffen.
Het verzoek van verzoekster om vooruitlopend op de behandeling ter zitting een ordemaatregel te treffen ten aanzien van de opgelegde bouwstop, is door de voorzieningenrechter afgewezen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van verzoekster toegewezen om vooruitlopend op de behandeling ter zitting een ordemaatregel te treffen ten aanzien van de werkzaamheden die in opdracht van verweerder worden verricht ter uitvoering van het bestuursdwangbesluit van 19 november 2019. De ordemaatregel houdt in dat de in opdracht van verweerder uitgevoerde werkzaamheden moeten worden gestaakt tot de zitting.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2020. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Voor verzoekster waren voorts aanwezig ir. L. Vis, architect, en M. Vandenberghe, projectleider Ivicke. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor verweerder waren voorts aanwezig mr. S. Gonzalez van Dijk, jurist toezicht en handhaving, mr. B. Schwaneberg-Scharroo, jurist toezicht en handhaving, mr. L.C. de Wit, hoofd regio Noord-West van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, ing. M.A.M.G. Koelstra, adviseur bouwkunde regio Noord-West van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, L. Bredie, hoofd monumentenwacht Zuid-Holland en ing. P.J.A. Rietbroek, architect. K. Loef was als belangstellende namens verweerder aanwezig. De derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting van 12 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter de getroffen ordemaatregelen verlengd totdat onderhavige uitspraak is gedaan.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Bij besluit van 19 november 2019 (de last) heeft verweerder de Muntendamsche Investeringsmaatschappij B.V. (MIM) gelast om binnen één maand na de verzending van dat besluit een drietal spoedmaatregelen te treffen aan het als rijksmonument aangewezen perceel Rust en Vreugdlaan 2 te Wassenaar, ook bekend als buitenplaats “Ivicke”, en om binnen 8 maanden diverse andere maatregelen te treffen aan het rijksmonument. In de last zijn deze andere maatregelen van nummers 4 tot en met 24 voorzien. Indien de MIM hieraan niet volledig en adequaat binnen de gestelde termijnen voldoet zal van gemeentewege worden overgegaan tot de uitvoering van de werkzaamheden.
3. Hangende de bezwaarprocedure heeft de MIM de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 20 december 2019 heeft de voorzieningenrechter het door de MIM ingediende verzoek om voorlopige voorziening, zaaknummer SGR 19/7747, afgewezen.
4. Het rijksmonument is op 7 februari 2020 door de MIM overgedragen aan verzoekster.
5. Bij besluit van 6 april 2020 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster en haar rechtsvoorganger ongegrond verklaard. Tegen dit besluit hebben verzoekster en haar rechtsvoorganger beroep ingesteld (SGR 20/3642).
6. De begunstigingstermijn van de last met betrekking tot de onder 4 tot en met 24 genoemde werkzaamheden zoals opgenomen in het besluit van 19 november 2019, is op 19 juli 2020 verstreken.
7. Bij uitspraak van 30 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter het door verzoekster en haar rechtsvoorganger ingediende verzoek om voorlopige voorziening, zaaknummer SGR 20/4743, afgewezen.
8. Op 17 september 2020 heeft verzoekster verweerder bericht dat zij zelf een deel van de aan haar opgelegde last van 19 november 2019 zal gaan uitvoeren. Het betreffen de in de last onder 4 tot en met 19 genoemde werkzaamheden. Voor het uitvoeren van deze werkzaamheden heeft verzoekster, onder begeleiding van Vis Architecten B.V. (Vis Architecten), Nivo Bouw B.V. (Nivo Bouw) als aannemer ingeschakeld.
9. Op 23 september 2020 is verzoekster om 09.00 uur aangevangen met de uitvoering van de last.
10. Op 23 september 2020 is aan verzoekster mondeling een bouwstop opgelegd. Dit is schriftelijk bevestigd bij besluit van 24 september 2020. Daarbij is
gelast de uitvoering van de geplande werkzaamheden te staken.
Verzoek voorlopige voorziening ten aanzien van de bouwstop
11. Aan de bouwstop heeft verweerder het volgende ten grondslag gelegd. Op basis van het ingediende schrijven van Vis Architecten en de offerte van Nivo Bouw - en na advies te hebben ingewonnen bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) - acht verweerder het aannemelijk dat de geplande maatregelen niet zien op het adequaat uitvoeren van de bij het besluit van 19 november 2019 gelaste maatregelen. Kort gezegd blijkt uit genoemde stukken dat het gaat om niet adequate maatregelen met een zeer beperkte houdbaarheidsduur welke de monumentale waarde van het rijksmonument verder in gevaar kunnen brengen en als zodanig niet bijdragen aan het behoud van het rijksmonument. In het advies van de RCE van 23 september 2020 worden ter onderbouwing van dit standpunt een viertal concrete voorbeelden genoemd. Zonder een aanpassing van de geplande werkzaamheden en een meer concrete omschrijving hiervan, voorzien van een tijdsplanning en bestek waaruit ook het kwaliteitsniveau van de werkzaamheden blijkt, bestaat volgens verweerder de klaarblijkelijke dreiging dat met de geplande werkzaamheden artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wordt overtreden.
12. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning;
a. een bouwwerk te bouwen;
f. een beschermd monument te slopen, verstoren, in enig opzicht te wijzigen, of het te
herstellen op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Ingevolge artikel 5:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een herstelsanctie worden opgelegd zodra het gevaar van de overtreding klaarblijkelijk dreigt.
13. Verzoekster betwist dat zij met het uitvoeren van de werkzaamheden een overtreding begaat. Het betreffen geen omgevingsvergunningplichtige werkzaamheden. Het gaat om normale onderhoudswerkzaamheden ofwel werkzaamheden waarvoor met de lastgeving toestemming is gegeven. Verzoekster laat de werkzaamheden conform de lastgeving uitvoeren. Zij wijst op een schrijven van Vis Architecten van 24 september 2020 waarin wordt gereageerd op het advies van de RCE van 23 september 2020 en waarin wordt toegelicht dat de werkzaamheden wel degelijk zorgvuldig en toereikend zijn. Verzoekster verzoekt de bouwstop bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
14. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster een spoedeisend belang bij de behandeling van haar verzoek. De bouwstop brengt met zich dat niet verzoekster, maar verweerder de in de last onder bestuursdwang genoemde instandhoudingswerkzaamheden zal gaan uitvoeren. Daarmee wordt verzoekster de mogelijkheid ontnomen deze werkzaamheden, waarmee zij op 23 september 2020 was gestart, zelf uit te voeren. De voorzieningenrechter zal het verzoek dan ook inhoudelijk beoordelen.
15.1
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat de geplande werkzaamheden niet zien op het adequaat uitvoeren van de in de last opgenomen maatregelen en derhalve een overtreding klaarblijkelijk dreigt, heeft verweerder zich gebaseerd op het advies van de RCE van 23 september 2020 waarin een viertal voorbeelden worden genoemd.
15.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat deze voorbeelden, die hierna besproken zullen worden, in elk geval betrekking hebben op de volgende in de last opgenomen onderdelen:
7. Zinken dakbedekking, leibekleding van de zijwangen en loodaansluitingen van alle dakkappellen vernieuwen.
13. Alle houten onderdelen aan de buitenkant dienen geverfd te worden. Voor aanvang van het schilderwerk dient al het sterk verweerde, ingerotte en beschadigd hout vervangen en aangeheeld te worden.
14. Het kapotte en ontbrekende glas in de buitenkozijnen dient vervangen te worden en raamroeden hersteld.
21. Zwamaantasting van de houtconstructie dient te worden verwijderd.
Zwamaantasting (last 21)
15.3.1
In de eerste plaats wijst verweerder erop dat verzoekster het dakbeschot en de onderliggende dakconstructies niet tegen zwam zal behandelen, waardoor de aantasting van het hout verder gaat. Vis Architecten heeft hierop gereageerd en te kennen gegeven dat de zwam voorlopig niet zal worden behandeld, omdat daarvoor chemische middelen nodig zijn, die niet goed zijn voor de krakers die in het monument wonen. Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat de eerste stappen tegen schimmelaantasting van bouwkundige aard zijn, namelijk het opheffen van lekkages en andere vochtbronnen, hetgeen gebeurt indien de instandhoudingsmaatregelen adequaat worden uitgevoerd. De tweede stap betreft het weghalen van het aangetaste hout. Ook hierin voorzien de instandhoudingsmaatregelen. Pas als derde (laatste) stap is soms een bestrijdingsmiddel nodig, maar alleen onder voorwaarden en plaatselijk. Mocht dit dienen te gebeuren in een ruimte die op dat moment nog wordt bewoond door krakers, dan kunnen deze tijdelijk elders in het monument verblijven en/of tijdelijk andere woonruimte zoeken.
15.3.2
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan het niet bestrijden van de zwamaantasting weliswaar leiden tot een overtreding van het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en f, van de Wabo, doch de opgelegde bouwstop ziet alleen op de geplande werkzaamheden die verzoekster blijkens de brief van 17 september 2020 wil gaan uitvoeren. Nu verzoekster blijkens die brief de zwamaantasting (voorlopig) niet gaat aanpakken kan niet gezegd worden dat de bouwstop daarop ook ziet. Voor zover verweerder bedoelt dat de zwambestrijding in samenhang moet worden gezien met de daaraan vooraf gaande benodigde werkzaamheden (de stappen 1 en 2) die verzoekster wel zelf wenst uit te voeren, overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder in het besluit niet heeft opgenomen en ook niet nader heeft toegelicht dat die werkzaamheden op een niet-adequate wijze kunnen worden uitgevoerd zonder de zwambestrijding.
Kozijnen (last 13)
15.4.1
In de tweede plaats noemt verweerder als voorbeeld dat daar waar nodig niet alle kozijnen (gedeeltelijk) worden vervangen. In zijn reactie van 24 september 2020 ontkent Vis Architecten dit. Volgens Vis Architecten zullen alle ontbrekende delen van de kozijnen door vernieuwing worden hersteld.
15.4.2
De voorzieningenrechter overweegt dat blijkens de offerte van Nivo Bouw, anders dan in de reactie van Vis Architecten, alleen grote gaten en houtrot zullen worden afgevuld met hout en epoxy. Uitgaande van deze offerte is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster met betrekking tot de kozijnen niet voldoet aan dat wat is gelast. Uit de lastgeving blijkt immers dat voor aanvang van het schilderwerk, al het sterk verweerde, ingerotte en beschadigd hout aan de buitenkant moet worden vervangen en aangeheeld. Met het enkel afvullen met hout en epoxy van grote gaten en houtrot wordt daarin slechts ten dele voorzien Weliswaar wordt niet alleen aangevuld met epoxy, doch de voorzieningenrechter acht aannemelijk dat, zoals door verweerder ter zitting ondersteund door de vertegenwoordiger van RCE gesteld, het enkel aanvullen van ontbrekende delen onvoldoende is om te voorkomen dat de aantasting van de kozijnen verder gaat en uiteindelijk het volledige kozijn verloren gaat. Dit betekent dat verweerder heeft kunnen concluderen dat in zoverre een overtreding van het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo klaarblijkelijk dreigt omdat met de gekozen aanpak niet wordt voldaan aan de opgelegde instandhoudingsmaatregel waardoor de monumentale waarde van het rijksmonument verder in gevaar kan worden gebracht.
Schilderwerk (last 13)
15.5.1
In de derde plaats stelt verweerder dat het bedekken van het houtwerk met één laag grondverf slechts zeer beperkt houdbaar is en onvoldoende bestand is tegen weersinvloeden. Volgens Vis Architecten wordt het houtwerk afgekrabd tot op het hout, zodat de verf goed hecht op het hout. De toe te passen schakellak is toepasbaar als grond- en aflak en juist langdurig bestand tegen weersinvloeden, aldus Vis Architecten. Ter zitting heeft verweerder te kennen gegeven dat één laag synthetische schakelverf niet kan volstaan, omdat dat niet zou aansluiten op historische verflagen en geen duurzaam historisch 3-laags verfsysteem is.
15.5.2
Daargelaten de vraag of met één laag verf wordt voldaan aan de opgelegde last dat alle houten onderdelen aan de buitenkant geverfd dienen te worden, overweegt de voorzieningenrechter dat het schilderwerk niet adequaat kan worden uitgevoerd indien het onderliggende hout niet op de juiste wijze wordt hersteld zoals in het voorgaande is geconcludeerd. Reeds hierom acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat ook in zoverre niet aan de last wordt voldaan en is ook in zoverre sprake is van een omstandigheid dat een overtreding klaarblijkelijk dreigt.
Dakbedekking (last 7) en beglazing en raamroeden buitenkozijnen (last 14)
15.6.1
Als vierde voorbeeld stelt verweerder dat er werkzaamheden worden voorgesteld die niet voldoen aan de richtlijnen voor het in stand houden van monumenten, zoals het gebruik van EPDM dakbedekking bij de goten en dakkapellen of die het monument ontsieren, zoals het aanbrengen van plakroeden. Volgens Vis Architecten zorgt de voorgestelde EPDM dakbedekking voor voldoende waterdichtheid en is hiermee sprake van herstel voor een levensduur van ten minste twee jaar, dat vervangen zal worden bij de restauratie van het pand. Verder worden alle gebroken ruiten vervangen. Waar roeden ontbreken worden deze vernieuwd, zodat het totaalbeeld niet ontsierend is.
15.6.2
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster door gebruik te maken van EPDM dakbedekking afwijkt van de last, nu daarin is opgenomen dat het zink van de dakbedekking bij de goten en dakkappellen dient te worden vernieuwd. Dit vernieuwen impliceert dan ook dat het dak opnieuw met zink wordt bedekt. Anders dan verzoekster acht de voorzieningenrechter de last op dit punt niet onduidelijk. Nu verzoekster geen gebruik gaat maken van zink maar van EPDM, een synthetisch rubber, betreft dit een materiaal dat niet is vergund met de last. Dat betekent dat verzoekster voor het gebruiken van dit materiaal een vergunning nodig heeft.
15.6.3
Ten aanzien van de raamroeden stelt de voorzieningenrechter vast dat Vis Architecten in zijn reactie weliswaar heeft vermeld dat ontbrekende roeden zullen worden vernieuwd, maar uit de offerte van Nivo Bouw blijkt dat daarvoor gebruik gemaakt zal worden van plakroeden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het gebruik van plakroeden niet overeenkomstig de opgelegde last. In de last is immers opgenomen dat de raamroeden moeten worden hersteld. Dit veronderstelt dat zij in de oorspronkelijke toestand moeten worden teruggebracht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter gebeurt dit niet indien gebruik wordt gemaakt van plakroeden, omdat daarmee geen sprake meer is van spijlen waarmee een raam daadwerkelijk in een aantal afzonderlijke ruiten wordt verdeeld. In de voorgenomen werkwijze van verzoekster wordt één raam geplaatst die door middel van plakroeden ogenschijnlijk in een aantal ruiten wordt verdeeld. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is deze werkwijze en het gebruik van plakroeden dan ook niet vergund met de last. De voorzieningenrechter acht voorts aannemelijk dat deze werkwijze een wijziging van de historische constructie en visuele aantasting van het rijksmonument oplevert, zoals door verweerder ter zitting aangegeven. Dat betekent dat verzoekster voor het gebruiken van deze methode een vergunning nodig heeft.
15.6.4
Nu verzoekster voornemens is de hiervoor genoemde werkzaamheden niet adequaat uit te voeren zonder de benodigde vergunning, volgt de voorzieningenrechter verweerder in zijn standpunt dat ook in zoverre een overtreding van het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en f, van de Wabo klaarblijkelijk dreigt.
De overige voorgenomen werkzaamheden
16 De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder ter zitting meer voorbeelden heeft genoemd op grond waarvan de door verzoekster geplande werkzaamheden niet aan de last zouden voldoen. Daarbij is verweerder alle onderdelen van de last nagelopen. Verzoekster heeft daar tijdens de zitting bezwaar tegen gemaakt. De voorzieningenrechter stelt vast dat deze voorbeelden eerst ter zitting naar voren zijn gebracht en niet als zodanig aan de bouwstop ten grondslag zijn gelegd. Verweerder blijft echter wel bevoegd om de motivering van de bouwstop aan te vullen. In het kader van de heroverweging in bezwaar en het te nemen besluit op bezwaar kunnen deze gebreken in de motivering worden hersteld. Nu verzoekster en Vis ter zitting de gelegenheid hebben gehad op deze aanvullende motivering te reageren, ziet de voorzieningenrechter geen reden om deze niet te betrekken bij het voorlopig rechtmatigheidsoordeel over de bouwstop en de beoordeling van het schorsingsverzoek.
Uitvoering van de lasten onder nrs 4, 7, 8, 9, 11, 12 en 16
16.1
De voorzieningenrechter overweegt dat de geplande werkzaamheden blijkens de brief van 17 september 2020 zien op uitvoering van de last en dat Nivo Bouw volgens verzoekster is opgedragen de werkzaamheden overeenkomstig de last uit te voeren en dat de last ook letterlijk in het offerteverzoek van Vis Architecten zou zijn opgenomen. Verweerder stelt dat uit dit offerteverzoek blijkt dat de formulering van de last op onderdelen afwijkt.
16.2
Ten aanzien van de uitvoering van de last onder nummer 4 moet met verweerder worden vastgesteld dat een offerte is gevraagd voor het herstellen van de zinken bakgoten door middel van bitumenband zodat lekkage wordt voorkomen en het zodanig herstellen en zekeren van de onderliggende houtconstructie dat er geen gevaar is voor afbreken. Mocht na inspectie blijken dat de goot plaatselijk heel slecht is wordt de goot vernieuwd. De onderliggende gootbodem wordt ook plaatselijk geïnspecteerd en vernieuwd waar nodig. Deze werkzaamheden zijn niet in overeenstemming met de last, waarin is opgenomen dat het zink van de bakgoten moet worden vernieuwd en de onderliggende aangetaste houtconstructie moet worden vervangen.
16.3
Ten aanzien van de uitvoering van de last onder 7 wijken de voorgenomen werkzaamheden, naast de hierboven reeds genoemde afwijking door het gebruik van EPDM, ook af van de last. Volgens de offerteaanvraag worden de zinken dakbedekkingen, leibekleding van de zijwanden en loodaansluitingen van alle dakkapellen plaatselijk hersteld en waterdicht gemaakt, terwijl de last aangeeft dat deze moeten worden vernieuwd. Verder wordt afgeweken van de last onder 8, waarin staat dat alle raamroeden en raamhout van de dakkapellen dienen te worden hersteld en beglaasd, terwijl de offerteaanvraag slechts meldt dat de beglazing plaatselijk wordt hersteld. De geoffreerde werkzaamheden met betrekking tot de last onder 9 wijken ook af van de tekst van die last. Volgens die last dienen de aangetaste (houten)onderdelen van de kapconstructie ter plaatste van de dakkapellen te worden hersteld. Uit de offerteaanvraag kan worden afgeleid dat de onderdelen alleen plaatselijk worden hersteld waar nodig na inspectie op waterdichtheid. Datzelfde geldt voor de last onder 11. Ingevolge die last dient het muurlood van de balkons aan de voor- en achtergevel van het terras aan de achtergevel hersteld/vervangen te worden, terwijl de offerteaanvraag vermeldt dat deze dienen te worden geïnspecteerd op waterdichtheid en waar nodig plaatselijk hersteld of vervangen dienen te worden. Ook ten aanzien van de last onder 12, waar staat dat het boven het muurlood gelegen los en gescheurd pleisterwerk hersteld dient te worden, meldt de offerteaanvraag dat het pleisterwerk moet worden geïnspecteerd op waterdichtheid en waar nodig moet worden aangeheeld. Tenslotte meldt de offerte dat het roestend wapeningsijzer in de ornamenten wordt geconserveerd, terwijl de last onder 16 voorschrijft dat dit moet worden hersteld.
16.4
Nu uit het voorgaande volgt dat verzoekster voornemens is de hiervoor genoemde werkzaamheden uit te voeren in afwijking van de last en zonder de benodigde vergunning, volgt de voorzieningenrechter verweerder in zijn standpunt dat ook in zoverre een overtreding van het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en f, van de Wabo klaarblijkelijk dreigt.
17. Geconcludeerd kan worden dat verweerder ten aanzien van een aanzienlijk deel van de geplande werkzaamheden het standpunt heeft kunnen innemen dat een overtreding klaarblijkelijk dreigt. Vastgesteld moet worden dat de omschrijving van de overige werkzaamheden tekstueel niet wezenlijk afwijkt van de last. De voorzieningenrechter kan verweerder echter volgen in diens standpunt, gebaseerd op het advies van de RCE, dat, gelet op het aanzienlijk aantal voorbeelden waar klaarblijkelijke overtreding dreigt, dit ook mag worden aangenomen voor deze overige werkzaamheden, zonder een meer concrete omschrijving waaruit ook het kwaliteitsniveau blijkt. Nu het bovendien gaat om een samenstel van maatregelen dat nodig is om het rijksmonument te behouden, heeft verweerder verzoekster kunnen opdragen om de uitvoering van alle geplande werkzaamheden te staken.
18. Het voorgaande brengt met zich dat verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter bevoegd was om handhavend op te treden en de bouwstop op te leggen. Gelet op het algemeen belang dat met handhaving is gediend, zal verweerder in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
19.1
Het belang van verzoekster is er met name in gelegen dat zij de werkzaamheden zelf mag uitvoeren tegen een veel lager bedrag dan verweerder. Verzoekster heeft te kennen gegeven dat Nivo Bouw de geplande werkzaamheden voor een bedrag van ruim € 56.000,- kan uitvoeren.
19.2
Verweerder heeft ter zitting te kennen gegeven dat recentelijk, na het afronden van de aanbestedingsprocedure, een aannemer is geselecteerd die de vereiste werkzaamheden terstond kan gaan uitvoeren voor een bedrag van meer dan € 500.000,-. Het exacte bedrag kon verweerder nog niet noemen omdat de gemeenteraad hierover nog geïnformeerd moest worden.
19.3
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter maakt het verschil in hoogte van de kosten niet dat verweerder niet tot de bouwstop kon besluiten. Of de door verweerder te maken kosten bij uitvoering van de werkzaamheden redelijk zijn, komt pas aan de orde bij de kostenverhaalsbeschikking en zal alsdan beoordeeld moeten worden. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt voorts dat het voor het behoud van het rijksmonument van essentieel belang is dat de gelaste instandhoudingsmaatregelen voor de komende herfst- en winterperiode worden uitgevoerd. Dat betekent dat niet langer gewacht kan worden met de uitvoering van de last. Bovendien acht de voorzieningenrechter het niet uitgesloten dat verzoekster de werkzaamheden niet alsnog (gedeeltelijk) zelf zou kunnen uitvoeren, indien zij met een aanpassing van de geplande werkzaamheden en een meer concrete omschrijving hiervan komt. Over de uitvoering van de werkzaamheden door verweerder kan zij, zoals uit het navolgende blijkt, zo nodig een civiel kort geding starten.
20. Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek tot het schorsen van de bouwstop af.
Verzoek voorlopige voorziening ten aanzien van de uitvoering van de last door verweerder en verlenging van de begunstigingstermijn
21. Verzoekster verzoekt verweerder bij wijze van voorlopige voorziening te verbieden om hangende de beroepsprocedure met zaaknummer SGR 20/3642 uitvoering te geven aan de last. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verzoekster verschillende argumenten aangevoerd.
22. De voorzieningenrechter overweegt dat de bestuursrechter niet bevoegd is te oordelen over de feitelijke uitvoering van de last. Het gaat daarbij om feitelijk handelen dat niet gericht is op rechtsgevolg, zodat geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Dat betekent dat de voorzieningenrechter in zoverre geen voorziening kan treffen. De voorzieningenrechter verklaart zich daarom in zoverre onbevoegd om van dit verzoek kennis te nemen. Verzoekster zal zich ter zake moeten wenden tot de civiele rechter.
23.1
Ter zitting heeft verzoekster haar verzoek aangevuld. Zij meent dat opnieuw een voorlopig rechtmatigheidsoordeel met betrekking tot de last nodig is. Volgens verzoekster is namelijk sprake van nieuwe feiten en omstandigheden die ertoe nopen de begunstigingstermijn van de last te verlengen teneinde haar de mogelijkheid te geven de gelaste instandhoudingsmaatregelen alsnog zelf ter hand te nemen.
Ter onderbouwing van haar verzoek heeft verzoekster aangevoerd dat zij tot aan het einde van de begunstigingstermijn in de veronderstelling verkeerde dat zij samen met verweerder tot een integraal restauratieplan zou komen, dat overleg nog gaande was en dat verlenging van de begunstigingstermijn daarom te verwachten was. Zij heeft de last daarom niet eerder uitgevoerd. Nu deze veronderstelling onjuist is gebleken, wil verzoekster de gelaste maatregelen alsnog zelf uitvoeren.
23.2
De voorzieningenrechter is van oordeel dat een overleg over een restauratieplan of herontwikkeling van het rijksmonument los staat van de last waarin instandhoudingsmaatregelen worden opgelegd die nodig zijn voor het behoud van het rijksmonument. Uit voormeld overleg heeft verzoekster dan ook niet het vertrouwen kunnen ontlenen dat de last niet hoefde te worden uitgevoerd, gelet ook op de aard van de opgelegde maatregelen. Van een gewekt vertrouwen dat verweerder de begunstigingstermijn zou verlengen, is de voorzieningenrechter evenmin gebleken. Volgens de voorzieningenrechter is dan ook geen sprake van een nieuw feit dat tot het verlengen van de begunstigingstermijn zou moeten leiden.
23.3
Verzoekster stelt voorts dat verweerder de voorzieningenrechter in de procedure met zaaknummer SGR 20/4743 onjuist heeft geïnformeerd door te stellen dat de last volledig uitvoerbaar is, terwijl wethouder Wassenaar blijkens de notulen van een vertrouwelijke raadsvergadering op 14 juli 2020 te kennen heeft gegeven dat de last voor een deel onuitvoerbaar is, met name als het gaat om de zwambestrijding.
Verweerder betwist dat van zijn zijde verkeerde informatie is gegeven.
23.4
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit genoemde notulen van de raadsvergadering dat de wethouder zich bewust is van het feit dat zwambestrijding niet mogelijk is als krakers daarbij aanwezig zijn, maar dat zij er dan uit moeten, hetgeen volgens hem ook past omdat een last op dat gebied is gegeven. De voorzieningenrechter begrijpt de wethouder aldus dat de uitvoering van de last mogelijk wordt geacht, mits de krakers zich op dat moment niet, al dan niet tijdelijk, in het rijksmonument bevinden. De voorzieningenrechter is niet gebleken dat de eerder door verweerder gegeven informatie hiermee niet in lijn is. Volgens verweerder staat de aanwezigheid van de krakers niet aan de uitvoering van de maatregelen in de weg staan. Ten aanzien van de plaatselijke zwambestrijding geldt dat de krakers tijdelijk elders in het rijksmonument dan wel ergens anders kunnen verblijven. Daar komt bij dat de krakers te kennen hebben gegeven mee te willen werken aan de mogelijkheid om de maatregelen uit te voeren. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding om het oordeel en de motivering van de voorzieningenrechter in punt 8.3 van de uitspraak van 30 juli 2020 niet langer te volgen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in zoverre dan ook evenmin sprake van een nieuw feit dat tot het verlengen van de begunstigingstermijn zou moeten leiden.
23.5.
Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het aanvullende verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
26. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het schorsen van de bij besluit van 24 september 2020 opgelegde bouwstop af;
- verklaart zich onbevoegd ten aanzien van het verzoek om verweerder te verbieden om, hangende de beroepsprocedure met zaaknummer SGR 20/3642, uitvoering te geven aan de last onder bestuursdwang van 19 november 2019;
- wijst het verzoek tot het verlengen van de bij de last onder bestuursdwang van 19 november 2019 gegeven begunstigingstermijn af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, voorzieningenrechter, in aanwezigheid vanmr. L.F.A. Bouwens-Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2020.
de griffier is niet in de gelegenheid
deze uitspraak mede te ondertekenen
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.