In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 oktober 2020 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure. Verzoekster, de dochter van de overleden erflater, heeft verzocht om vaststelling van haar vordering uit hoofde van de nalatenschap van haar vader, die op 10 augustus 2020 ter griffie was ingediend. De erflater, die op [dag van overlijden] 2016 in [plaats van overlijden] overleed, had geen testament en zijn nalatenschap werd verdeeld volgens het versterferfrecht. Verzoekster en haar broer zijn samen met de langstlevende echtgenote van de erflater erfgenamen, ieder voor gelijke delen. De dochter verzoekt om vaststelling van haar vordering op een bedrag van € 11.588,23, omdat er geen overeenstemming is bereikt over de afwikkeling van de nalatenschap.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de waarde van de woning van de erflater op € 256.000,00 moet worden gesteld, gebaseerd op de WOZ-waarde in 2016. Daarnaast heeft de rechter geoordeeld dat de rente over de schuld aan de langstlevende echtgenote enkelvoudig moet zijn, en niet samengesteld, zoals verweerster had aangevoerd. De kantonrechter heeft de vordering van verzoekster vastgesteld op het gevraagde bedrag van € 11.588,23, en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.