Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[minderjarige], V-nummer [V-nummer] , verzoeker, hierna gezamenlijk te noemen: verzoekers
Rechtbank Den Haag
Op 30 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in de zaak van verzoekers, een moeder en haar minderjarige zoon, die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hadden ingediend. De aanvraag was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 7 juli 2020 niet-ontvankelijk verklaard. Verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. R.J.J. Flantua, hebben hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 24 juli 2020 is verzoekster verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, en was er een tolk aanwezig. De Staatssecretaris was vertegenwoordigd door mr. J.A.C.M. Prins. Verzoekers stelden dat zij de Eritrese nationaliteit bezitten, waarbij verzoekster geboren is in 1997 en verzoeker in Nederland in 2020. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als de rechtbank nog niet op het beroep heeft beslist. Aangezien er op dezelfde dag uitspraak is gedaan in het beroep (zaaknummer NL20.13710), was een voorlopige voorziening niet meer mogelijk.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening dan ook afgewezen en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier mr. S.J. van Ravenhorst. Vanwege coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra het weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.