ECLI:NL:RBDHA:2020:1092

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2020
Publicatiedatum
11 februari 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1165
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd na echtscheiding en beoordeling van het recht op privéleven onder artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Nigeriaanse eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, verleend op basis van zijn huwelijk met mevrouw [A]. Echter, na de feitelijke beëindiging van hun relatie op 16 april 2018 en de daaropvolgende echtscheiding op 17 juli 2018, heeft de Staatssecretaris de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken per 16 april 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet langer voldeed aan de voorwaarden waaronder de vergunning was verleend, aangezien hij en zijn ex-echtgenote geen gezamenlijke huishouding meer voerden.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de intrekking van de verblijfsvergunning geen schending opleverde van het recht op privéleven zoals neergelegd in artikel 8 van het EVRM. De rechtbank overwoog dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 in het nadeel van eiser uitviel, gezien zijn beperkte sociale en culturele banden met Nederland en de sterke banden met Gambia en Nigeria, zijn landen van herkomst. Eiser had geen onderbouwde argumenten gepresenteerd die zouden wijzen op een onmogelijkheid om terug te keren naar Nigeria, waar hij zijn ouders en andere familieleden heeft.

De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de intrekking van de verblijfsvergunning op goede gronden was gebeurd, en dat eiser in het land van herkomst opnieuw een privéleven kan opbouwen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/1164

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 februari 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer] ,

(gemachtigde: mr. H. van der Heide-Boertien),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ’ met terugwerkende kracht ingetrokken per 16 april 2018.
Bij besluit van 11 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2019.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van een tolk. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1975 en is Burger van Nigeria. Op 12 april 2017 is hij in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, te weten tot 12 april 2022 om bij zijn partner, mevrouw [A] te verblijven met wie hij op 7 november 2015 is gehuwd. De relatie tussen partijen is (in ieder geval) per 16 april 2018 feitelijk beëindigd. De echtscheiding tussen partijen is door de Rechtbank Midden-Nederland uitgesproken op 17 juli 2018. De echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, alsmede in de basisregistratie personen (brp) op 11 december 2018.
2. Verweerder heeft de vergunning ingetrokken omdat eiser niet langer voldoet aan de beperking waaronder de vergunning was verleend. Eiser en zijn (inmiddels ex-) echtgenote voeren geen gezamenlijke huishouding meer, blijkens de melding van de echtgenote van betrokkene. Voorts is er geen sprake van bijzondere feiten of omstandigheden op grond waarvan aanleiding bestaat om van de intrekking af te zien. Ook levert de intrekking van de verblijfsvergunning geen schending op van het recht op bescherming van familie- of gezinsleven en/of privéleven zoals neergelegd in artikel 8 van het Verdrag voor de Rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM), aldus verweerder.
3. Eiser voert aan dat hij met het vertrek naar Nederland zijn verblijf in Gambia heeft opgegeven. Hij heeft geen banden meer met Gambia en de contacten met Gambia zijn verbroken. Het sociale leven van eiser bevindt zich in Nederland, waar hij zijn inburgeringsexamen heeft gehaald en werk heeft gevonden. Zijn echtgenote heeft laakbaar gehandeld door de echtscheidingsprocedure te verzwijgen. Eiser heeft niet de keuze om te vertrekken uit de woonruimte van zijn ex-echtgenote, vanwege het ontbreken van alternatieve woonruimte en het feit dat hij nu geen inkomen (meer) heeft. Eiser doet een beroep op artikel 8 EVRM (recht op privéleven).
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5.1
Op grond van artikel 19 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden ingetrokken op de gronden bedoeld in artikel 18, eerste lid, met uitzondering van onderdeel b. Dit betekent dat de verblijfsvergunning (onder meer) kan worden ingetrokken indien niet wordt voldaan aan de beperkingen waaronder de vergunning is verleend of een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden (artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, Vw).
5.2
Ingevolge artikel 3.13, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid verleend aan het in artikel 3.14 genoemde gezinslid van de in artikel 3.15 bedoelde hoofdpersoon, indien wordt voldaan aan alle in de artikelen 3.16 tot en met 3.22a genoemde voorwaarden.
5.3
Artikel 3.14, aanhef en onder b Vb bepaalt, voor zover hier van belang, dat een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid Vb, wordt verleend aan de vreemdeling van eenentwintig jaar of ouder die met de hoofdpersoon een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk is aangegaan.
5.4
In artikel 3.17 Vb is bepaald dat de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid Vb wordt verleend, indien de vreemdeling en de hoofdpersoon samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren.
5.5
Uit paragraaf B7/3.1.5 van de Vreemelingencirculaire 2000 volgt dat verweerder aanneemt dat de gezinsband is verbroken als het huwelijk tussen de vreemdeling en de referent feitelijk of juridisch is verbroken.
De rechtbank overweegt als volgt.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat het huwelijk tussen eiser en referente door echtscheiding is ontbonden.
Uit de omstandigheid dat eiser nog staat ingeschreven op het adres van referente, volgt niet, mede gelet op de blijkens de telefoonnotitie van 18 december 2018 verstrekte informatie van referente aan verweerder, dat tussen eiser en referente sinds 16 april 2018 (opnieuw) sprake is van een duurzame en exclusieve relatie, als bedoeld in artikel 3.14 eerste lid, aanhef en onder b, Vb. Referente heeft per e-mail van 19 december 2018 aan verweerder laten weten dat eiser uitsluitend met het oog op de mogelijkheid van het afleggen van examen op haar adres staat ingeschreven. Van de door eiser gestelde verzoening is niet gebleken.
Nu niet langer aan de beperking waaronder de vergunning was verleend werd voldaan heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de verblijfsvergunning op goede gronden met terugwerkende kracht per 16 april 2018 ingetrokken.
7. Ten aanzien van het beroep van eiser op toepassing van artikel 8 van het EVRM, overweegt de rechtbank dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiser uitvalt.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat geen sprake meer is van familie- en/of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, aangezien het huwelijk tussen eiser en referent door echtscheiding is ontbonden.
Voorts heeft verweerder terecht in het kader van het privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM bij de beoordeling betrokken dat eiser ten tijde van het bestreden besluit nog geen twee jaren in Nederland verbleef en dat hij pas sinds mei 2018 werkzaam is en taallessen volgt. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat deze sociale contacten niet een zodanig substantieel gewicht hebben dat sprake is van schending van het recht op privéleven. Verweerder heeft voorts terecht de duur van het verblijf van eiser in Gambia en de banden met Gambia betrokken in de belangenafweging. Immers, gebleken is uit de hoorzitting van 7 februari 2019 dat de 42-jarige eiser vanuit Nigeria naar Gambia is vertrokken, waar hij gedurende de elf jaar voor zijn vertrek naar Nederland heeft gewoond en werkzaam is geweest. Ook een broer van eiser woont in Gambia. Eiser en referente zijn op 7 november 2015 in Gambia getrouwd. Eiser is in april 2018 nog in Gambia geweest. Verweerder heeft terecht overwogen dat niet valt in te zien dat eiser geen enkel contact meer heeft met personen in Gambia. Dat eiser in beroep stelt geen contact meer met zijn broer te hebben, strookt niet met eisers verklaring ten tijde van de hoorzitting dat hij in 2018 nog contact heeft gehad met zijn broer en dat hij van zijn broer heeft gehoord dat mw. [A] financiële problemen heeft en in Gambia opnieuw zou zijn getrouwd. Hoewel in beroep en ter zitting namens eiser is gesteld dat eiser in Gambia niet zomaar rechtmatig kan verblijven bij gebreke van een woning en werk, is deze stelling niet onderbouwd en betreft deze veronderstelling van eiser een toekomstige onzekere gebeurtenis nu niet is gebleken dat eiser heeft geprobeerd rechtmatig verblijf in Gambia te verkrijgen en dit niet is gelukt. Gelet hierop gaat de rechtbank aan deze stelling voorbij. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat, mede gelet op de beperkte duur van het verblijf van eiser in Nederland, de sociale en culturele banden met Gambia veel sterker zijn dan die met Nederland, zodat een beroep op schending van het recht op privéleven niet kan slagen.
Verweerder heeft voorts aanvullend in het verweerschrift overwogen dat dit eveneens geldt voor de sociale en culturele banden met Nigeria, het land van de nationaliteit van eiser. Verweerder heeft er van uit mogen gaan dat eiser zijn vormende jaren in Nigeria heeft doorgebracht. De ouders van eiser wonen nog in Nigeria en eiser onderhoudt (telefonisch) contact met hen. Niet aannemelijk is dat eiser de taal van Nigeria niet meer zou beheersen. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat niet kan worden aangenomen dat de sociale en culturele banden met Nigeria zijn verbroken, ook niet nu eiser gedurende een periode in Gambia en Nederland heeft verbleven. Van eiser kan worden verwacht dat hij in het land van herkomst (opnieuw) privéleven kan opbouwen.
De rechtbank overweegt daarbij ten overvloede dat indien eiser van mening is dat terugkeer naar Nigeria niet mogelijk is vanwege de veiligheidsrisico’s aldaar vanwege zijn lidmaatschap van een politieke organisatie, hij een daartoe strekkende asielaanvraag kan indienen.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat intrekking van de verblijfsvergunning niet leidt tot schending van artikel 8 van het EVRM.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.H.M. van Toor-van Essen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.