ECLI:NL:RBDHA:2020:10926

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 oktober 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
NL20.7370 en NL20.17749
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen HTL-plaatsing en artikel 56-maatregel van vreemdeling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 oktober 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de plaatsing van eiser in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) en de oplegging van een artikel 56-maatregel. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. R.J. Schenkman, heeft beroep ingesteld tegen twee besluiten van de verweerders: het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit van verweerder 1, dat eiser op 24 september 2020 in de HTL plaatst, niet voldoende is gemotiveerd, omdat het niet vermeldt wanneer de maatregel ingaat. Dit is van belang voor de rechtszekerheid van eiser, aangezien de HTL-maatregel voor een bepaalde duur wordt opgelegd. De rechtbank oordeelt dat het ontbreken van een ingangsdatum in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht en vernietigt het bestreden besluit 1. Aangezien het tweede besluit, de artikel 56-maatregel, volledig is gebaseerd op het eerste besluit, verklaart de rechtbank ook het beroep tegen dit besluit gegrond. De rechtbank veroordeelt verweerders in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,00. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke voorwaarden en waarborgen bij vrijheidsbeperkende maatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/7370 en NL20.17749

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder 1,

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder 2,

(gemachtigde namens verweerders: mr. F.M. Ticheler).

Procesverloop

Verweerder 1 heeft bij besluit (het bestreden besluit 1) van 24 september 2020 besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen.
Bij besluit van 25 september 2020 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder 2 aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid van beweging opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) (de artikel 56-maatregel).
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder 1 heeft een verweerschrift ingediend ten aanzien van het bestreden besluit 1.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2020. Eiser en verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Verweerder 1 heeft besloten om eiser te plaatsen in HTL Hoogeveen. Verweerder heeft eiser geplaatst in de HTL, omdat eiser extreem grensoverschrijdend gedrag vertoont en een gevaar is voor zichzelf en de medewerkers op het AZC (van Trigion, GZA en COa).
Hij voert herhaaldelijk zelfdestructieve acties uit, waarvan de genoemde medewerkers getuige zijn en waarbij zij moeten ingrijpen. Dit heeft een grote impact op hen. De situatie was dusdanig ernstig dat met spoed politie is ingeschakeld. Eiser heeft een dwingend karakter en begeleiding op een AZC is niet mogelijk. Eiser laat zien dat hij niet open staat voor een gesprek of verdere hulpverlening. De GZA is akkoord gegaan met plaatsing in de HTL.
Verder wijst verweerder er op dat al eerder incidenten hebben plaatsgevonden waarbij het COa een aantal maatregelen heeft genomen. Die hebben geen invloed gehad op het gedrag van eiser. Hij heeft zijn gedrag voortgezet en hiermee een zeer grote impact doen ontstaan.
2. Bij het besluit van 25 september 2020 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder 2 eiser verplicht om met ingang van 25 september 2020 te verblijven in een deel van de gemeente Hoogeveen. Eisers bewegingsvrijheid wordt beperkt tot het gebied als weergegeven op de bij het besluit gevoegde plattegrond. Bij de motivering van deze maatregel is verwezen naar het besluit van verweerder 1 om eiser in de HTL te plaatsen. Partijen zijn het er over eens dat het bestreden besluit 2 stoelt op bestreden besluit 1.
3. De rechtbank stelt vast dat niet langer in geding is dat het besluit van verweerder 1 bevoegd is genomen. Wel stelt eiser dat het bestreden besluit 1 onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd, omdat in het besluit niet staat vermeld per welke datum eiser zich dient te melden in de HTL. Tijdens de zitting heeft eiser toegelicht dat dit van belang is omdat het gaat om een vrijheidsbeperking en die HTL-plaatsing aan termijnen is gebonden.
4. Verweerder heeft erkend dat in het bestreden besluit 1 geen datum (of tijd) is genoemd waarop eiser zich in de HTL moet melden. Volgens verweerder is er echter geen rechtsregel die daartoe verplicht. Eiser bevond zich bovendien op 23 september al in de HTL vanwege een crisisplaatsing.
5. De rechtbank volgt verweerder niet. Volgens de omschrijving van de HTL-maatregel in hoofdstuk 5 van het Maatregelenbeleid 2020, zoals is gevoegd bij het bestreden besluit 1, wordt de HTL-maatregel voor een bepaalde duur opgelegd. Dat is minimaal vier weken en maximaal twaalf weken (plus één intake-week). Naar het oordeel van de rechtbank volgt hier al uit dat het van belang is om te bepalen wanneer de plaatsing in de HTL is ingegaan. Voor eiser moet immers – ook vanuit het oogpunt van rechtszekerheid – op voorhand duidelijk zijn wanneer de maatregel uiterlijk eindigt. De ingangsdatum moet daarom blijken uit het besluit, en dat is hier niet het geval. Het kan in dit geval ook niet blijken uit andere evidente omstandigheden, omdat verweerder zelf heeft gezegd dat eiser al op 23 september 2020 in de HTL is geplaatst (terwijl ook onduidelijk is op welke grondslag dat is gebeurd), het bestreden besluit 1 dateert van 24 september 2020 en de artikel 56-maatregel pas is ingegaan op
25 september 2020.
De rechtbank overweegt verder dat het des te meer van belang is om de ingangsdatum van de plaatsing in de HTL op te nemen in het besluit, omdat de artikel 56-maatregel geheel is gestoeld op deze HTL-maatregel. De artikel 56-maatregel is een vrijheidsbeperkende maatregel en elke inperking van de bewegingsvrijheid moet waarborgen bevatten, zoals voorwaarden voor het opleggen van de maatregel, de maximale duur van de maatregel en de mogelijkheid de oplegging en voortduring van de maatregel door een rechter te laten toetsen. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 25 mei 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:4558). In dat verband is dus ook van belang dat duidelijk is wanneer de HTL-maatregel is ingegaan – ook omdat aan de artikel 56-maatregel zelf geen maximale wettelijke termijn is verbonden.
De stelling van verweerder dat geen rechtsregel verplicht tot het noemen van de ingangsdatum volgt de rechtbank dan ook niet.
6. Hieruit volgt dat het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond is, omdat dit besluit in strijd is met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het beginsel van rechtszekerheid. De rechtbank vernietigt het betreden besluit 1. Wat verder is gesteld behoeft geen bespreking.
7. Zoals gezegd stoelt het bestreden besluit 2 geheel op het bestreden besluit 1. Omdat dat laatste besluit geen stand kan houden, zal de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 2 ook gegrond verklaren.
8. De rechtbank ziet ten slotte aanleiding om verweerder 1 en verweerder 2 ieder voor de helft te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft moeten maken voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 1.050,00 (1 punt voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 525,00 en wegingsfactor 1). De rechtbank is van oordeel dat beide beroepen als samenhangend moeten worden gezien, als bedoeld in artikel 3 van het Bpb.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen tegen bestreden besluit 1 en bestreden besluit 2 gegrond;
- vernietigt bestreden besluit 1;
- beveelt de opheffing van de vrijheidsbeperkende maatregel met ingang van vandaag;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van
D.K. Bloemers, griffier, op
Deze uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op de hieronder vermelde datum.
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
De griffier is buiten staat deze uitspraak
op papier te ondertekenen, maar heeft de
digitale uitspraak wel ondertekend rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de plaatsing van eiser in de HTL te Hoogeveen (bestreden besluit 1), kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de oplegging van de artikel 56-maatregel (bestreden besluit 2), staat geen rechtsmiddel open.