Artikel 2a Wegenverkeerswet 1994
Provincies, gemeenten en waterschappen behouden hun bevoegdheid om bij verordening regels vast te stellen ten aanzien van het onderwerp waarin deze wet voorziet, voor zover die regels niet in strijd zijn met de bij of krachtens deze wet vastgestelde regels en voor zover verkeerstekens krachtens deze wet zich daar niet toe lenen.
VERORDENING OP HET GEBRUIK VAN PARKEERPLAATSEN EN DE VERLENING VAN VERGUNNINGEN VOOR HET PARKEREN (PARKEERVERORDENING 2018)
In deze verordening wordt verstaan onder:
a. RW 1990: het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;
b. motorvoertuigen: hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990 met inbegrip van
brommobielen, zoals bedoeld in artikel 1 onder ia van het RVV 1990:
c. parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;
d. houder: degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren was ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens
f. parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats waarvoor parkeerbelasting wordt geheven door
middel van parkeerapparatuur;
g. belanghebbenden plaats: een parkeerplaats die
a. is aangeduid met bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990, of
b. gelegen is binnen een zone aangeduid met bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990 met het opschrift zone, voor zover deze plaats niet is uitgezonderd
h. vergunning: een door het college verleende vergunning, krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerapparatuur- of belanghebbendenplaatsen:
i. vergunninghouder: de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een vergunning is verleend;
j. vergunningengebied: een gebied als aangegeven in bijlagen van deze verordening.
1. Het college kan, bij openbaar te maken besluit, weggedeelten aanwijzen die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders. Het college kan hierbij onderscheid maken in de
categorieën als bedoeld in artikel 3, derde lid.
2. Het college kan, bij openbaar te maken besluit, de tijdstippen vaststellen waarop het parkeren alleen aan vergunninghouders is toegestaan.
1. Het college kan op een daartoe strekkende aanvraag een vergunning verlenen voor het parkeren op belanghebbendenplaatsen of parkeerapparatuur plaatsen.
2. Het college kan regels stellen voor het aanvragen en verlenen van een vergunning.
3. Een vergunning kan worden verleend aan:
a. een eigenaar of houder van een motorvoertuig die volgens de Basisregistratie Personen woont in een gebied waar belanghebbendenplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn (bewonersvergunning);
b. een bewoner die volgens de Basisregistratie Personen woont in een gebied waar
belanghebbendenplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuur-
plaatsen aanwezig zijn, voor het laten parkeren van bezoekers (bezoekersvergunning).
4. Het college kan in bijzondere gevallen een vergunning ook verlenen aan een eigenaar of houder van een motorvoertuig die niet voldoet aan één van de in het derde lid genoemde vereisten.
Het college kan een vergunning intrekken of wijzigen:
a. op verzoek van de vergunninghouder;
b. wanneer de vergunninghouder niet meer woonachtig is of geen beroep of bedrijf meer uitoefent in het gebied, waarvoor de vergunning is verleend;
c. wanneer het motorvoertuig, ten aanzien waarvan een vergunning is verleend, in het register als genoemd in artikel 1, onder d, op een andere naam wordt ingeschreven. De vergunninghouder dient hier direct melding van te doen aan burgemeester en wethouders;
d. wanneer er zich een wijziging voordoet in een van de omstandigheden die relevant waren voor het verlenen van de vergunning;
e. wanneer voor het betreffende gebied het stelsel van vergunningen komt te vervallen;
f. wanneer de vergunninghouder niet of niet tijdig aan zijn betalingsverplichting voor zijn
vergunning heeft voldaan;
g. wanneer de vergunninghouder handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden
h. wanneer blijkt dat bij de aanvraag van de vergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt;
om redenen van openbaar belang.
1. Deze verordening treedt in werking op 1 juni 2018.
2. Bij inwerkingtreding van deze verordening vervalt de Parkeerverordening 2016, vastgesteld op 26 november 2015.
3. Vergunningen die zijn verleend krachtens de onder lid 2 genoemde verordening worden geacht te zijn verleend krachtens deze verordening.
Verordening op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren (Parkeerverordening 2016)
Artikel 1
In deze verordening wordt verstaan onder:
1. bezoekersvergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 5.
Artikel 5 De bezoekersvergunning
Op aanvraag wordt een vergunning verleend aan de aanvrager wanneer deze volgens het
bevolkingsregister als bewoner op een adres staat ingeschreven en dit adres is gelegen in een
vergunningengebied, met dien verstande dat maximaal één vergunning per adres kan worden verstrekt.
Artikel 7 Verlenen en geldigheid vergunningen
a. Een bezoekersvergunning kan alleen verleend worden ten aanzien van de gebieden 1, II V als aangegeven in de bijlagen van deze verordening; of
b. Een bezoekersvergunning is geldig in de straat waarin het adres is gelegen ten aanzien waarvan de vergunning op grond van artikel 5 is verstrekt, of een direct daaraan aangrenzende straat;
c. Een bezoekersvergunning mag alleen worden gebruikt wanneer de eigenaar of houder van het motorvoertuig waarin de vergunning is aangebracht, op bezoek is bij de vergunninghouder.
Artikel 10 Intrekken van vergunningen
1. een vergunning wordt ingetrokken:
a. op verzoek van de vergunninghouder;
b. wanneer de vergunninghouder verhuist, tenzij de verhuizing plaatsvindt binnen de
grenzen van hetzelfde vergunningengebied als ten aanzien waarvan de vergunning is
verleend. Hierbij dient echter wel, met in acht neming van artikel 8, eerste lid, onder e,
van deze verordening, de vergunning te worden gewijzigd;
c. wanneer de vergunninghouder het door hem/haar uitgeoefende bedrijf beëindigt, tenzij
de vergunninghouder het bedrijf direct opnieuw vestigt binnen de grenzen van
hetzelfde vergunningengebied als ten aanzien waarvan de vergunning is verleend;
d. wanneer het motorvoertuig, ten aanzien waarvan een vergunning is verleend, in het
register als genoemd in artikel 1, onder d, op een andere naam wordt ingeschreven. De
vergunninghouder dient hier per ommegaande melding van te doen aan burgemeester
en wethouders;
e. wanneer voor het desbetreffende vergunningengebied het desbetreffende stelsel van
vergunningenkomt te vervallen;
f. wanneer de vergunninghouder opzettelijk handelt in strijd met de aan de vergunning
verbonden voorschriften en bepalingen in deze verordening;
g. wanneer blijkt dat bij de aanvraag van de vergunning opzettelijk onjuiste gegevens zijn
h. wanneer het beleid van de gemeente daartoe noodzaakt.
2. Een besluit tot het intrekken of wijzigen van een vergunning is met redenen omkleed. De
betrokkene wordt van het intrekken of het wijzigen van de vergunning schriftelijk in kennis
gesteld.