ECLI:NL:RBDHA:2020:11086

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
4 november 2020
Zaaknummer
C/09/599893 / FA RK 20-6700 en C/09/599897 / JE RK 20-2228
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en machtiging tot uithuisplaatsing voor minderjarigen in gesloten accommodatie voor jeugdhulp

In deze zaak heeft de kinderrechter op 8 oktober 2020 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om een veilige en stabiele opvoedsituatie te bieden, ondanks eerdere hulpverlening. De kinderen zijn in onveilige situaties terechtgekomen en er zijn ernstige zorgen over hun ontwikkeling en veiligheid. De kinderrechter heeft besloten het ouderlijk gezag van de ouders te beëindigen en de gecertificeerde instelling tot voogd te benoemen. Tevens zijn machtigingen verleend voor de opname van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van zes maanden. De ouders hebben niet aangetoond dat zij in staat zijn om de zorg voor de kinderen op een aanvaardbare termijn te dragen, en er zijn sterke vermoedens van seksuele uitbuiting en betrokkenheid bij mensenhandel. De kinderrechter heeft de zorgen van de Raad voor de Kinderbescherming onderschreven en de verzoeken tot beëindiging van het gezag en uithuisplaatsing toegewezen. De zaak is behandeld met gesloten deuren, waarbij de kinderrechter de minderjarigen telefonisch heeft gehoord. De ouders hebben verweer gevoerd, maar de kinderrechter heeft geconcludeerd dat de veiligheid van de kinderen in het geding is en dat de gesloten plaatsingen noodzakelijk zijn.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/599893 / FA RK 20-6700 en C/09/599897 / JE RK 20-2228
Datum uitspraak: 8 oktober 2020

Beschikking van de kinderrechter

Beëindiging ouderlijk gezag
Nieuwe machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp
in de zaak naar aanleiding van het op 30 september 2020 ingekomen verzoekschrift van:

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden, hierna te noemen: de Raad,

betreffende de minderjarigen:
-
[minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2007 te [geboorteplaats] , Griekenland,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
bijgestaan door mr. L. Windhorst, advocaat te Den Haag;
-
[minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2008 te [geboorteplaats] , Griekenland,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
bijgestaan door mr. B.J. de Bruijn, advocaat te Den Haag;
-
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2010 te [geboorteplaats] , Griekenland,
hierna te noemen: [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de man] ,
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats]
bijgestaan door mr. F. Yildiz, advocaat te Den Haag,
[de vrouw]
hierna te noemen: de moeder,
thans gedetineerd in de [verblijfplaats] ,

Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift met bijlagen;
  • de instemmingsverklaring d.d. 25 september 2020 van een gedragswetenschapper als bedoeld in artikel 6.1.2, zesde lid, van de Jeugdwet, die [minderjarige 1] met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht;
  • de instemmingsverklaring d.d. 28 september 2020 van een gedragswetenschapper als bedoeld in artikel 6.1.2, zesde lid, van de Jeugdwet, die [minderjarige 2] met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
Op 8 oktober 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn in persoon verschenen:
  • de advocaat van [minderjarige 2]
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder;
  • de [tolk] tolk voor de ouders in de Turkse taal;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
  • de heer [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling.
De advocaat van [minderjarige 1] heeft voorafgaand aan de zitting kenbaar gemaakt dat zij als gevolg van de maatregelen tegen het coronavirus (COVID-19) niet fysiek ter zitting kan verschijnen. Zij heeft zodoende telefonisch deelgenomen aan de gehele zitting.
Tijdens de zitting is [minderjarige 1] door de kinderrechter telefonisch gehoord. Ondanks meerdere pogingen is het niet gelukt om [minderjarige 2] telefonisch te horen ter zitting. In overleg met de advocaat is besloten dat hij de mening van [minderjarige 2] ter zitting naar voren brengt.

Feiten

  • Voor zover de kinderrechter uit de stukken kan afleiden is de moeder belast met het ouderlijk gezag over de kinderen en heeft de vader [minderjarige 2] en [minderjarige 1] erkend.
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven feitelijk (apart) in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp;
  • [minderjarige 3] verblijft feitelijk in een gezinshuis.
  • Bij beschikking van 9 juli 2020 is de gecertificeerde instelling belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
  • Bij beschikking van 29 juli 2020 is de gecertificeerde instelling belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige 3] .
  • Bij beschikking van 29 juli 2020 zijn machtigingen verleend om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp van
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft de Raad voor Rechtsbijstand gelast een advocaat aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] toe te voegen.

Verzoek en verweer

Het primaire verzoek strekt tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader en de moeder over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en tot het verlenen van machtigingen om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van zes maanden.
Het subsidiaire verzoek strekt tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voor de duur van een jaar, tot het verlenen van machtigingen om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van zes maanden en tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] in een gezinsgerichte voorziening voor de duur van zes maanden.
Aan de verzoeken ligt – samengevat – het volgende ten grondslag. Er zijn al geruime tijd ernstige zorgen over de veiligheid van de kinderen bij de ouders. Ondanks de inzet van intensieve hulpverlening zijn deze zorgen eerder toe- dan afgenomen. Zo zijn er sterke vermoedens van seksuele uitbuiting en betrokkenheid bij mensenhandel en zijn de kinderen onttrokken aan het toezicht. De gebeurtenissen die de kinderen hebben meegemaakt in hun leven zijn schadelijk voor hun ontwikkeling. Daarbij laat [minderjarige 1] getraumatiseerd gedrag zien, onder andere in de vorm van zelfbeschadiging, vanwege ingrijpende ervaringen waarbij zij slachtoffer is geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Naast de vermoedens van seksuele uitbuiting heeft [minderjarige 1] ook een nare ervaring gehad binnen de jeugdinstelling waar zij verbleef. Om [minderjarige 1] te beschermen tegen zichzelf en anderen is voortzetting van de gesloten plaatsing noodzakelijk. Zij geeft zelf aan dat zij geen contact wenst met ouders en dat zij in de gesloten setting wil verblijven omdat zij zich anders niet veilig genoeg voelt. [minderjarige 2] laat gedrag zien dat niet past bij zijn leeftijd. Hij heeft van de ouders niet de structuur, kaders en grenzen geboden gekregen die hij nodig heeft en niet de ruimte om zich sociaal-emotioneel te ontwikkelen. Hij gedraagt zich verantwoordelijk en dominant. De gesloten plaatsing van [minderjarige 2] is noodzakelijk om te voorkomen dat hij door de ouders wordt onttrokken aan de hulp die hij nodig heeft. Er zal worden onderzocht of [minderjarige 2] kan doorstromen naar een gezinsomgeving of open groep. Over [minderjarige 3] zijn er grote zorgen dat haar hetzelfde kan overkomen als [minderjarige 1] op het gebied van seksuele uitbuiting. Deze zorgen zijn versterkt nadat de moeder met [minderjarige 3] naar Griekenland is gegaan en haar daar heeft achtergelaten op een (voor de hulpverlening) onbekende plek. Concluderend is het primaire standpunt dat de ouders niet in staat zijn om binnen aanvaardbare termijn de opvoeding van de kinderen te dragen en hun veiligheid te waarborgen. Daarom dient het ouderlijk gezag te worden beëindigd. Subsidiair zijn de zorgen over de opvoedsituatie bij de ouders dusdanig groot dat ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing noodzakelijk is.
De gecertificeerde instelling onderschrijft de zorgen en de verzoeken van de Raad. Het lukt de ouders niet om een stabiele en veilige omgeving te bieden, met name omdat zij de zorgen niet erkennen en buiten zichzelf neerleggen. Het opgroeiperspectief van de kinderen ligt nu niet meer bij de ouders. Om de veiligheid van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te kunnen waarborgen, mede gelet op het onttrekkingsgevaar, zijn de gesloten plaatsingen noodzakelijk. Voor [minderjarige 2] zal worden gezocht naar een passende en perspectief biedende vervolgplek.
[minderjarige 1] heeft aangegeven dat zij in de gesloten accommodatie wil blijven. Haar advocaat heeft aangevoerd dat [minderjarige 1] duidelijkheid, rust en veiligheid ervaart en daarom langer wil blijven. Zodoende refereert de advocaat zich aan het oordeel van de kinderrechter.
De advocaat van [minderjarige 2] heeft aangevoerd dat [minderjarige 2] niet in de gesloten accommodatie wil blijven, maar liever naar een open plek wil of naar huis (de vader). Hij verwijt zichzelf dat hij gesloten is geplaatst en vindt het moeilijk om daarmee om te gaan. Hij zou graag meer contact met de ouders willen. De advocaat refereert zich eveneens aan het oordeel van de kinderrechter.
Door en namens de vader is verweer gevoerd. Hij stelt allereerst dat hij samen met de moeder met het gezag over de kinderen is belast.Hij betwist dat er sprake is geweest van ontvoering of onttrekking aan toezicht, gezag en hulpverlening. De kinderen zijn in verband met vakantie met toestemming van de gecertificeerde instelling naar het buitenland gegaan. Er is ook onvoldoende onderbouwing voor seksuele uitbuiting of mensenhandel. Volgens de vader komt het trauma van [minderjarige 1] voort uit het seksueel misbruik in de jeugdinstelling. Daar is [minderjarige 1] onvoldoende veilig geweest. Hij erkent dat [minderjarige 1] daar hulp voor nodig heeft, maar pleit voor beëindiging van de uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] omdat hij voor hen kan zorgen. De beëindiging van het gezag is een te vergaande maatregel, nu niet onomstotelijk is bewezen dat de ouders in de toekomst niet in staat zijn om de kinderen te bieden wat zij nodig hebben. De advocaat concludeert tot afwijzing van het verzoek tot gezagsbeëindiging en uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . De vader heeft geen bezwaar tegen de ondertoezichtstelling van alle kinderen en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] .
De moeder heeft aangegeven dat [minderjarige 3] bij de grootmoeder in Griekenland verbleef. Verder heeft zij zich aangesloten bij het standpunt van de vader.

Beoordeling

Beëindiging ouderlijk gezag
De kinderrechter overweegt dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien (a) de minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of (b) indien de ouder het gezag misbruikt.
De kinderrechter gaat er bij haar beslissing vanuit dat de ouders gezamenlijk het gezag dragen. De kinderrechter is van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a, BW is voldaan en overweegt daarbij als volgt.
De ouders zijn onvoldoende in staat gebleken om een veilige woon-, leef- en opvoedsituatie te creëren, ondanks de inzet van hulpverlening in het vrijwillige en gedwongen kader. Als gevolg daarvan zijn de kinderen in onvoorspelbare en onveilige situaties terecht gekomen, waarbij zij vaak zijn gewisseld van verblijfplaats en zijn onttrokken aan het toezicht en de hulpverlening. De afgelopen jaren hebben de ouders ook niet laten zien dat zij in het belang van de kinderen handelen en dat zij bereid zijn de situatie te veranderen en de hulp daarvoor te aanvaarden. Daarbij tonen zij onvoldoende inzicht in en erkenning van de zorgen over de kinderen en hun gezinssituatie. Daarnaast hebben zij, mede vanwege de situatie van [minderjarige 1] in de jeugdinstelling, geen vertrouwen in de hulpverlening. Er is geen basis voor een samenwerking, en het lukt ook niet om de zorgen structureel te verminderen. De situatie is niet tot nauwelijks veranderd nadat het gezin medio 2018 in beeld is gekomen bij de hulpverlening. Uit de voorgaande beschikkingen van deze rechtbank met betrekking tot de kinderen komt naar voren dat destijds de basale zorg over de kinderen ontbrak, waarna zij in mei 2018 onder voorlopige voogdij zijn gesteld. De raad verwachtte toen dat de ouders de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en verzorging op aanvaardbare termijn zelf zouden kunnen dragen. Echter ondanks ondertoezichtstellingen, uithuisplaatsingen en pogingen tot thuisplaatsing (van [minderjarige 2] ) bij de vader is deze verwachting niet uitgekomen. De ouders volgen ook in gedwongen kader adviezen niet op en hun handelen blijft onvoorspelbaar en ondoorzichtig, zoals het vertrek van de kinderen naar het buitenland tegen de afspraken met de gezinsvoogd in en, later, het plotselinge vertrek van de moeder met [minderjarige 3] . Nu de ouders ook in verband worden gebracht met seksuele uitbuiting van [minderjarige 1] en gevreesd wordt dat [minderjarige 3] ook slachtoffer zou kunnen worden, baart hun manier van handelen en beperkte bereikbaarheid grote zorg.
De kinderrechter is dan ook van oordeel dat de ouders niet in staat zijn om de zorg te dragen voor de opvoeding, verzorging en veiligheid van de kinderen binnen een voor hen aanvaardbare termijn. De kinderrechter is daarbij ook van oordeel dat de aanvaardbare termijn reeds is verstreken.
Nu de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] komt te ontbreken, dient de kinderrechter op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hen te benoemen. In dat verband zal de kinderrechter in het belang van de kinderen de gecertificeerde instelling, als reeds betrokken hulpverlener en neutrale instantie, benoemen tot voogdes. De gecertificeerde instelling heeft zich bereid verklaard de voogdij te aanvaarden. De gecertificeerde instelling zal zich er als voogd voor dienen in te spannen om de rol van de ouders en de omgang in het belang van de kinderen vorm te geven.
Ondertoezichtstelling
Omdat de kinderrechter een beslissing heeft genomen inzake de beëindiging van het ouderlijk gezag en de bepaling van de voogdij, dient het subsidiaire verzoek tot ondertoezichtstelling te worden afgewezen.
Machtigingen tot uithuisplaatsing
De kinderrechter is verder, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp noodzakelijk zijn om te voorkomen dat zij zich aan de jeugdhulp die zij nodig hebben onttrekken of daaraan door anderen wordt onttrokken.
Daarbij overweegt de kinderrechter dat voldoende en begrijpelijk is gemotiveerd dat de veiligheid van de kinderen in geding is vanwege het verhoogde risico op onttrekkingsgevaar door het handelen van de ouders. Daarnaast is bij [minderjarige 1] ook sprake van eigen problematiek waardoor zij zichzelf in gevaar kan brengen, door zichzelf te beschadigen. De kinderrechter acht de voortzetting van de gesloten plaatsingen op dit moment noodzakelijk om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de (basis)veiligheid, voorspelbaarheid, rust en structuur die zij nodig hebben en te bieden en te waarborgen. Wel is het van belang om de komende periode te zoeken naar een perspectief biedende plek voor beide kinderen, in het bijzonder voor [minderjarige 2] , zodat zij niet langer dan noodzakelijk – maar zo lang als nodig – in de gesloten setting verblijven.
Omdat de kinderrechter een beslissing heeft genomen inzake de beëindiging van het ouderlijk gezag en de bepaling van de voogdij, dient het subsidiaire verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] (niet zijnde een gesloten plaatsing) te worden afgewezen.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
beëindigt het ouderlijk gezag van:
  • de vader: [de man] geboren op [geboortedag 4] 1984 te [geboorteplaats] , Griekenland;
  • de moeder: [de vrouw] , geboren op [geboortedag 5] 1086 te [geboorteplaats] , Griekenland;
over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2007 te [geboorteplaats] , Griekenland;
  • [minderjarige 2] geboren op [geboortedag 2] 2008 te [geboorteplaats] . Griekenland;
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedag 3] 2010 te [geboorteplaats] , Griekenland;
benoemt tot voogdes over de voornoemde minderjarigen:
-
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering;
gelast de griffier deze beslissing te laten aantekenen in het gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verleent een machtiging om
[minderjarige 1]te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp zoals bedoeld in artikel 6.1.2, eerste lid, van de Jeugdwet, van 9 oktober 2020 tot 9 april 2021;
verleent een machtiging om
[minderjarige 2]te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp zoals bedoeld in artikel 6.1.2, eerste lid, van de Jeugdwet, van 9 oktober 2020 tot 9 april 2021;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2020 door mr. C.F. Mewe, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.T. Viezee als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 20 oktober 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.