ECLI:NL:RBDHA:2020:11107
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag faciliterend visum op grond van artikel 20 VWEU in verband met vaderschap en afhankelijkheidsrelatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een faciliterend visum door de minister van Buitenlandse Zaken. Eiser, een Eritrese man die momenteel in Israël verblijft, heeft de aanvraag ingediend om bij zijn minderjarige zoon, die de Nederlandse nationaliteit heeft, te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat de minister twijfels had over de vaderschap van eiser, gebaseerd op inconsistenties in de personalia op de overgelegde documenten. Eiser voerde aan dat de verschillen in naam en geboortedatum te wijten waren aan vertalingen en dat de minister een DNA-onderzoek had moeten laten uitvoeren om zijn vaderschap vast te stellen. De rechtbank oordeelde echter dat het aan eiser was om bewijs te leveren van zijn vaderschap en dat de minister terecht had geconcludeerd dat de documenten niet voldoende waren om de familierechtelijke relatie aan te tonen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.