ECLI:NL:RBDHA:2020:11175

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
6 november 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7447
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N. Achahbar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking beroep wegens tegemoetkoming

Op 1 oktober 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. S.C. Scheermeijer, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. W. Smith. De zaak betreft een verzoek om proceskostenveroordeling na de intrekking van het beroep door eiseres, die eerder een Wajong-uitkering had aangevraagd. Eiseres had in eerste instantie geen recht op deze uitkering, zoals vastgesteld in het primaire besluit van 7 november 2018. Na bezwaar werd dit besluit in het bestreden besluit I van 18 oktober 2019 gehandhaafd. Echter, bij het bestreden besluit II van 2 juli 2020 werd eiseres alsnog een Wajong-uitkering toegekend, wat leidde tot de intrekking van het beroep op 20 juli 2020.

Eiseres verzocht de rechtbank om vergoeding van de proceskosten die zij had gemaakt in verband met het beroep. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), vastgesteld dat eiseres recht heeft op vergoeding van deze kosten, omdat zij was tegemoetgekomen door verweerder. De rechtbank heeft de kosten voor rechtsbijstand vastgesteld op € 787,50 en de kosten voor deskundigenrapportages op € 2.500,-, wat resulteert in een totaalbedrag van € 3.287,50 aan proceskosten. De rechtbank heeft het verzoek om vergoeding van proceskosten toegewezen en verweerder veroordeeld tot betaling van dit bedrag. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 1 oktober 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7447

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.C. Scheermeijer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. W Smith).

Procesverloop

Bij besluit van 7 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten dat eiseres geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
Bij besluit van 18 oktober 2019 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en heeft nadien een aanvullend beroepschrift ingediend.
Verweerder heeft bij besluit van 2 juli 2020 (het bestreden besluit II) alsnog aan eiseres een Wajong-uitkering toegekend van € 1.005,94 per maand, exclusief vakantiegeld. Het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit is alsnog gegrond verklaard. Het bestreden besluit II komt in de plaats van het bestreden besluit I.
Eiseres heeft bij faxbericht van 20 juli 2020 het beroep ingetrokken en daarbij verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de kosten die zij in redelijkheid heeft moeten maken in bezwaar en beroep.
Verweerder heeft bij brief van 28 juli 2020 gereageerd op de gevraagde vergoeding van de kosten.
Eiseres heeft hier bij faxbericht van 3 augustus 2020 op gereageerd.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid en artikel 8:75 van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de kosten die de indiener van het beroepschrift in verband met de behandeling daarvan redelijkerwijs heeft moeten maken, indien de indiener het beroep heeft ingetrokken omdat geheel of gedeeltelijk aan hem is tegemoetgekomen en hij bij intrekking om veroordeling in de kosten heeft verzocht.
2. Ingevolge artikel 8:41, zevende lid, van de Awb wordt het door de indiener van het beroepschrift betaalde griffierecht aan hem vergoed door het bestuursorgaan indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen.
3. De rechtbank stelt vast dat eiseres het beroep heeft ingetrokken omdat verweerder aan haar is tegemoetgekomen, als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet onder deze omstandigheden aanleiding het verzoek om een proceskostenveroordeling kennelijk gegrond te achten. Verweerder wordt veroordeeld in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
4. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank als volgt vast. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) wordt 1 punt toegekend voor het indienen van het beroepschrift en 0,5 punt voor het indienen van het aanvullende beroepschrift met een waarde van € 525,- en een wegingsfactor 1. Dit leidt tot het totaalbedrag van € 787,50.
5. Eiseres heeft tevens gevraagd om vergoeding van de kosten voor de deskundigenrapportages en heeft daartoe twee facturen overgelegd: van Lechner Consult ter hoogte van € 1.373,35 en van Expertise Instituut ter hoogte van € 1.905,75. Eiseres heeft in de reactie van 3 augustus 2020 geschreven dat er geen overzicht van de bestede uren is overgelegd omdat beide deskundigen factureren op basis van een
“fixed price”die is gebaseerd op het aantal te bestuderen documenten.
6. Nu de noodzakelijke urenspecificatie ontbreekt kan de rechtbank in beginsel niet tot vergoeding van de gemaakte kosten overgaan. De rechtbank ziet evenwel, mede gezien de inhoud en omvang van de rapportages in het licht van de aard van het dossier, aanleiding om in goede justitie de kosten voor deze deskundigenrapportages te bepalen op € 1.250,- per rapportage (inclusief BTW).
7. Eiseres heeft ook gevraagd om vergoeding van de kosten in bezwaar. De rechtbank zal dit verzoek afwijzen nu verweerder in het bestreden besluit II een kostenvergoeding heeft opgenomen voor de kosten die eiseres in bezwaar heeft gemaakt. Verweerder heeft hierin ook opgenomen dat de griffierechten na deze uitspraak aan eiseres zullen worden overgemaakt.
8. Het totaalbedrag aan proceskosten bedraagt € 3.287,50.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten toe en veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 3.287,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Achahbar, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2020.
de griffier is buiten staat
deze uitspraak mederechter
te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat voor partijen binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet open bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij op grond van artikel 8:55, eerste lid van de Awb vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.