ECLI:NL:RBDHA:2020:11176

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2020
Publicatiedatum
6 november 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5293
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking beroep wegens tegemoetkoming

In deze zaak heeft eiser, woonachtig in [woonplaats], een verzoek ingediend om proceskostenveroordeling na de intrekking van zijn beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het primaire besluit, dat op 11 december 2018 werd genomen, wees de aanvraag van eiser voor een gehandicaptenparkeerplaats af. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 7 juli 2019. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij verweerder een verweerschrift indiende. Tijdens de zitting op 9 juni 2020, die via een videoverbinding plaatsvond, is de zaak geschorst om verweerder de gelegenheid te geven nadere informatie te verstrekken. Op 6 juli 2020 heeft verweerder een nieuw primair besluit genomen, waarbij eiser alsnog een gehandicaptenparkeerplaats is toegekend. Eiser heeft zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank oordeelt dat verweerder aan eiser is tegemoetgekomen, zoals bedoeld in artikel 8:75a van de Awb, en heeft het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 2.100,-, gebaseerd op de door eiser gemaakte kosten in bezwaar en beroep. De rechtbank wijst erop dat eiser zich kan wenden tot verweerder voor vergoeding van het betaalde griffierecht van € 47,-.

De uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier, en is openbaar uitgesproken op 2 oktober 2020. Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/5293

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E.M. Prins),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M.R. Prins).

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een gehandicaptenparkeerplaats afgewezen.
Bij besluit van 7 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een video-verbinding (Skype) plaatsgevonden op 9 juni 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld nadere informatie over te leggen ten aanzien van de in het proces-verbaal van schorsing geformuleerde punten.
Verweerder heeft op 6 juli 2020 een nieuw primair besluit genomen. Daarbij heeft verweerder alsnog een gehandicaptenparkeerplaats aan eiser toegekend.
Eiser heeft vervolgens het beroep ingetrokken met het gelijktijdige verzoek verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Verweerder is in de gelegenheid gesteld schriftelijk op dat verzoek te reageren, maar heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht
(Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb. Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, in samenhang met artikel 7:15, tweede lid, van de Awb vallen hieronder ook de proceskosten die in de bezwaarfase zijn gemaakt, voor het geval de belanghebbende in bezwaar om vergoeding van die kosten heeft gevraagd en het bestuursorgaan het primaire besluit heeft herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan eiser is tegemoetgekomen als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb. Het verzoek om een proceskostenveroordeling wordt daarom als kennelijk gegrond toegewezen. Over de proceskosten in bezwaar overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder heeft na de schorsing van het onderzoek ter zitting opnieuw een verkeerstechnisch onderzoek verricht, waarbij - anders dan bij het eerdere verkeerstechnische onderzoek - is vastgesteld dat eiser aan de voorwaarden voor een gehandicaptenparkeerplaats voldoet. Het primaire besluit is dan ook herroepen als gevolg van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. De rechtbank is niet gebleken dat verweerder heeft beslist tot vergoeding van de kosten in de bezwaarfase, zoals in het bezwaarschrift is verzocht.
4. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding verweerder in de door eiser in bezwaar en beroep gemaakte proceskosten te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.100,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- met een wegingsfactor 1).
5. De rechtbank wijst erop dat eiser zich op de voet van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb tot verweerder kan wenden voor vergoeding van het betaalde griffierecht ter hoogte van € 47,-.

Beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten toe tot een bedrag van € 2.100,- en veroordeelt verweerder tot betaling van dit bedrag aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.