ECLI:NL:RBDHA:2020:11176
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking beroep wegens tegemoetkoming
In deze zaak heeft eiser, woonachtig in [woonplaats], een verzoek ingediend om proceskostenveroordeling na de intrekking van zijn beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het primaire besluit, dat op 11 december 2018 werd genomen, wees de aanvraag van eiser voor een gehandicaptenparkeerplaats af. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 7 juli 2019. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij verweerder een verweerschrift indiende. Tijdens de zitting op 9 juni 2020, die via een videoverbinding plaatsvond, is de zaak geschorst om verweerder de gelegenheid te geven nadere informatie te verstrekken. Op 6 juli 2020 heeft verweerder een nieuw primair besluit genomen, waarbij eiser alsnog een gehandicaptenparkeerplaats is toegekend. Eiser heeft zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank oordeelt dat verweerder aan eiser is tegemoetgekomen, zoals bedoeld in artikel 8:75a van de Awb, en heeft het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 2.100,-, gebaseerd op de door eiser gemaakte kosten in bezwaar en beroep. De rechtbank wijst erop dat eiser zich kan wenden tot verweerder voor vergoeding van het betaalde griffierecht van € 47,-.
De uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier, en is openbaar uitgesproken op 2 oktober 2020. Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld binnen zes weken na verzending.