ECLI:NL:RBDHA:2020:11177

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
6 november 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4941
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tegemoetkoming TOFA wegens ontvangen loondervingsuitkering

Op 8 oktober 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke Overbruggingsregeling Flexibele Arbeidskrachten (TOFA), maar deze aanvraag werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat eiser geen recht had op de tegemoetkoming omdat hij in april 2020 een loondervingsuitkering had ontvangen, wat een uitsluitingsgrond vormt voor de TOFA. Eiser had in februari 2020 een loon dat net onder het vereiste bedrag van € 400,- lag, maar de rechtbank stelde vast dat het ontvangen van de WW-uitkering in april 2020 betekende dat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor de TOFA. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4941

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

8 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M. van Leeuwen).

Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke Overbruggingsregeling Flexibele Arbeidskrachten (TOFA) afgewezen.
Bij besluit van 23 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2020. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser heeft op 26 juni 2020 een tegemoetkoming op grond van de TOFA aangevraagd. Verweerder heeft deze aanvraag bij het primaire besluit afgewezen omdat eisers loon in februari 2020 niet voldeed aan het loonvereiste. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
3. Eiser voert aan dat zijn loon in februari 2020 met een verschil van slechts € 1,95 niet voldoet aan het loonvereiste van € 400,-. Zulks ten gevolge van een vakantie van 10 dagen. In aanmerking genomen het doel van de regeling, verzoekt eiser om begrip voor zijn situatie. In beroep is gebleken dat verweerder met terugwerkende kracht een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aan eiser heeft toegekend met ingang van 30 maart 2020. Ter zitting heeft eiser verklaard zijn beroep te hebben gehandhaafd omdat hij liever een tegemoetkoming op grond van de TOFA had ontvangen, nu dit een hoger bedrag is dan de WW-uitkering.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet aan de voorwaarden van de TOFA voldoet. Het ontvangen van een loondervingsuitkering in april 2020 vormt immers een uitsluitingsgrond voor de TOFA. Daarnaast heeft verweerder ter zitting verklaard dat weliswaar coulance kan worden verleend in zaken zoals die van eiser, waar net niet aan het loonvereiste wordt voldaan, maar dat dit niet het geval kan zijn indien recht op een WW-uitkering bestaat. Nu is gebleken dat eiser recht had op een WW-uitkering, kan dus geen coulance worden verleend.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.1
Op grond van artikel 2, aanhef en onder a, van de TOFA heeft degene die als werknemer in februari 2020 ten minste € 400 aan loon heeft genoten, recht op een tegemoetkoming.
5.2
Op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de TOFA heeft degene die in april 2020 een loondervingsuitkering heeft ontvangen, geen recht op een tegemoetkoming.
5.3
Nu is gebleken dat eiser in april 2020 een loondervingsuitkering, te weten een WW-uitkering, heeft ontvangen, heeft hij op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de TOFA geen recht op een tegemoetkoming. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, betekent dit dat het (net) niet voldoen aan het loonvereiste geen rol meer kan spelen en een beroep op coulance daarom onder de gegeven omstandigheden evenmin aan bod kan komen. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag van eiser om een tegemoetkoming op grond van de TOFA terecht en op goede gronden afgewezen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O.M. Harms, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.